N.a.v. Andries Baart, Een theorie van de presentie, 3e druk, Lemma: Den Haag, 2006, 918pp..
Inmiddels werk ik 4 jaar als dominee bij Defensie en mocht een post-academische training volgen (KPV – Klinisch Pastorale Vorming) om een nog betere pastor te worden. In dat kader wilde ik mij onder andere verdiepen en bekwamen in het presentie-pastoraat. Binnen onze Dienst Geestelijke Verzorging wordt namelijk beweerd dat dat onze manier van werken is. Wij zijn gewoonweg aanwezig (present!) voor de militairen, wij trekken mee op oefeningen en uitzendingen. Wij bieden daarbij een luisterend oor en geestelijke begeleiding. Maar dat voelde als een sprong in het diepe, want hoe doe je dat dan, wat doe je dan en wat niet? Waar zijn we eigenlijk mee bezig, waarom en wat levert dat op? Niemand die het mij uitlegde…
Andries Baart beschrijft in tegenstelling daarmee in dit boek het presentie-pastoraat als methode: ‘De beoefening van de presentie-benadering is geen ongeregelde praktijk maar een methodisch strenge, competentie-vergende aangelegenheid’ (p. 758). Per definitie omvat een methode a) een favoriete zienswijze; b) een geïmpliceerd idee van het goede; c) een verplichte techniek; d) een voorgeschreven relatievorming (p. 781). Er komt dus nogal wat bij kijken. In dit uitgebreide leesverslag wil ik de belangrijkste inzichten delen en ze betrekken op het werk bij Defensie.
- Afzetpunten en misverstanden
Hulpverlening is over het algemeen functioneel en instrumentalistisch: de zorg die nodig is om een probleem op te lossen wordt geleverd door het doen van een interventie. Dit interventionisme vormt het afzetpunt van de presentie-benadering, die niet probleemgestuurd is, maar gericht op het aangaan van een zorgzame relatie, die op zichzelf goed is en goed doet. Natuurlijk is dit niet helemaal zwart-wit, maar bij Defensie leggen GV’ers dit uit door hun werk ‘nuldelijns’ te noemen, d.w.z. er is (nog) geen hulpvraag, maar kan wel aandacht gebruiken.
Dit verhaal is lastig te verkopen in een sector waar het markt-denken ook ingang heeft gevonden. Presentie-pastoraat verzet zich daartegen door niet resultaat-gericht te zijn, maar waarde-georiënteerd. Het vergt een andere manier van kijken, een ander paradigma dan ‘verbetering’ en ‘probleemoplossing’ (p.725): ‘Iemand spreekt zich uit of iemand toont zich, en doet dat in de bedding van een relatie-om-niet: hij hoeft zich daarna niet te verbeteren, hij hoeft er niet beter, gezonder, sterker, meer vastbesloten van te worden, hij wordt er niet op afgerekend, hij mag het daarna nog duizend keer vertellen, enzovoort. Het is goed in zichzelf, dáár, op dat moment, met die pastor… En het is ook niet zomaar ‘stoom afblazen’ aan de ene kant en ‘een luisterend oor gunnen’ aan de andere kant… volgens een betere interpretatie gaat het eerder om zoiets als erkenning en verlossing uit eenzaamheid dan om een psycho-hygiënische schoonmaakactie… Wie hier hardnekkig blijft denken in termen van ‘oplossingen’ mist de pointe van wat er gebeurt.’
In de meeste gevallen, ontdekte Baart, wordt er heel weinig opgelost, maar worden mensen ondanks dat wel geholpen meer zichzelf te worden. ‘Voor de presentie-beoefening is dat een essentiële beweging omdat daarmee gezegd is dat sommige problemen (‘het stagnerende leven’) weliswaar niet opgelost kunnen worden maar dat dat in geen enkel opzicht een beletsel is om met elkaar op te trekken, aan de kwaliteit van het leven te werken en zelfontplooiing hoog in het vaandel te houden.’ (p. 807)
Deze niet-interventionistische benadering heeft dus wel degelijk hoge doelen en idealen (‘werken aan de kwaliteit van het leven’) en boekt daarin ook resultaten, maar ze steken een niveau dieper dan de problemen aan de oppervlakte. Gewoonweg ‘aanwezig zijn’ is daarom beslist niet hetzelfde als de presentie-beoefening en ook absoluut niet genoeg (p. 772). ‘Als een presentie-beoefenaar passief is en een slome, softe sufferd dan wordt het ook met de presentie-benadering niets.’ (p. 772). Baart benadrukt dat zelfdiscipline, het jezelf corrigeren als je in de interventionistische modus schiet, en het bewaren van de rust, in je agenda en in je innerlijk, van uitermate groot belang zijn, maar dat valt niet samen met ‘passief zijn en wat vriendelijk knikken en papegaaien’.
2. Neem de exposure serieus als bekeringsproces
Deze modus van werken moet je echt leren. En dat valt niet mee. Als je als GV’er aangesteld wordt, kom je binnen in een meer of minder vreemde wereld. In het oudewijkenpastoraat (waar Baart over schrijft) betreft het de zelfkant van de maatschappij met alle problematiek van werkeloosheid, verslaving, verziekte intermenselijke verhoudingen. Al komen militairen er ook (relatief veel) uit dat soort milieus, daarnaast is bij Defensie ook sprake van onderling harde cultuur, die alles te maken heeft met de hardheid van oorlog en geweld en de dagelijkse actualiteit van wapens die het winnen van woorden.
De uitdaging is echter om al die (voor)oordelen op te schorten en je bloot te stellen aan de werkelijkheid zoals die zich voordoet, omdat je de mensen echt wilt ontmoeten zoals ze zijn. Dan moet je dat dus niet alvast ‘weten’, maar dat mogen ze zelf zeggen. Dan stel je je dus ook echt ‘bloot’, d.w.z. kwetsbaar op, want dan laat je mensen echt dichtbij komen. ‘Het ondergaan van een exposure is doorgaans een ingrijpende ervaring en ook een tamelijk risicovolle onderneming waarvan de afloop allerminst zeker, laat staan altijd gunstig is.’ (p. 209) De werkelijkheid, we hoeven niet te romantiseren, is immers vaak allerminst rooskleurig…
Je zetten tot exposure, blootstelling, vergt daarom een ‘intense, innerlijke strijd van de betrokken beroepskracht’ (p. 209), die Baart omschrijft als een bekeringsproces dat in de praktijk in 4 stadia blijkt te verlopen (pp. 212-4) :
- Onderdrukking: je moet je eigen oordelen opschorten, je gevoelens van medelijden, de neiging om wat te doén, de drang om te theoretiseren en verklaren en soms ook je vluchtreactie. Een periode ‘de mond gesnoerd, de oren laten hangen en de handen op de rug’.
- Zuivering: dit is een taai proces van ‘zelf-betrapping’ en ‘zelf-ondervraging’ waarbij supervisie noodzakelijk is om de verschillende innerlijke stemmen te ontvlechten, zodat ruimte voor de ander ontstaat.
- Ontvankelijkheid: pas in deze ruimte kan echte betrokkenheid ontstaan en compassie, respect en zorg groeien.
- Toewijding: Natuurlijk is dit al nodig om überhaupt aan de exposure te beginnen, maar uiteindelijk wordt je bekeerd tot deze ander in een relatie die zich kenmerkt door onvoorwaardelijkheid en trouw.
Om deze 4 stadia van de exposure goed te doorlopen, moet je de volgende regels hanteren (p. 225):
- van binnenuit, vanuit de deelnemers en niet uit cijfers of professionele taxaties
- terughoudend bij het interpreteren, opschorten van oordelen
- kleine verhalen hebben de voorrang
- ongehaastheid
- non-problem solving attitude
- inschrijfbaarheid
- lak aan verwachtingen, eisen en criteria van de beroepsgroep en je omgeving
Doel van dit alles is dus om je werkveld van binnenuit te leren kennen en daarmee een gezonde verhouding te ontwikkelen die wederzijds vruchtbaar is. Je compleet overgeven aan je werk, in dit geval ‘militariseren’ tot een solidariteit en loyaliteit die niet meer kritisch is, noemt Baart ‘veld-isme’ en dat is geen gezonde relatie (p. 233). Aan de andere kant kan er ook sprake zijn van kolonialisering of blijvende vervreemding. Er kan dus van alles misgaan en daarom is het uitermate belangrijk dat de exposure een intensief begeleid proces is (zie Deel III, Hfst 3, pp. 235-42 ‘De supervisorische begeleiding van de exposure’).
3. Ga voor de “leefwereldbenadering”
‘Er is geen mens, of hij kwijnt in eenzaamheid en bloeit in gemeenschap.’ (p. 793)
Dit is natuurlijk de grote vooronderstelling van de presentie-benadering, maar wel één met een grote overtuigingskracht. Als je militairen vraagt waar ze voor uiteindelijk voor leven, dan gaat het meestal over hun familie en vrienden, hun belangrijke relaties of de schrijnende afwezigheid daarvan. En als het gaat over wat militair-zijn zo mooi maakt, dan gaat het altijd over de bijzondere onderlinge kameraadschap.
Is er dan nog werk te doen binnen Defensie? Ja, want er is nog méér eenzaamheid dan je denkt. Baart onderscheidt verschillende soorten eenzaamheid (p.622-3):
- psychisch-biografisch (oorzaak: trauma’s, ziekte, ouderdom),
- communicatief-relationeel (oorzaak: onveiligheid),
- geestelijk-rationeel of religieus (oorzaak: gedesoriënteerd en onzeker),
- bureaucratisch-institutioneel (oorzaak: gebrek aan macht),
- fysiek-materieel (oorzaak: armoede)
‘Eenzaamheid’ is een relatief begrip waar in meer of mindere mate sprake van kan zijn. Ook als die niet problematisch is, kan er wel een onuitgesproken behoefte zijn. Binnen Defensie herken ik duidelijk de communicatief-relationele variant: je zit tijdens maanden uitzending opgescheept met mensen die niet je vrienden zijn en met wie het soms moeilijk praten is door de macho-bedrijfscultuur. De geestelijk-rationele komt op rond de grote vragen van oorlog en geweld, al is dit in de praktijk beperkt tot de (weinige) momenten dat het er echt om spant. Militairen lijden ook nog al eens onder de bureaucratisch-institutionele eenzaamheid dat ze een radertje zijn een grote organisatie, maar dat er niemand is die zich werkelijk om hun individualiteit bekommert.
Daar moet je dus iets mee willen, mocht je de presentie-benadering aansprekend vinden. Deze visie vergt dan wel ‘een grote liefde en ontvankelijkheid…, vervolgens een intense verbondenheid, een gevoel voor wat heelt en de moed om vol te houden… Kort en goed: een groot geloof in de mensen, in jezelf en in het werk, waarvan de krachtbronnen in een ontwikkelde spiritualiteit liggen.’ (p. 73)
Het gaat erom deze menselijke basisbehoefte van de ander bij je binnen te laten komen. De diepste vraag die je gesteld wordt is: ‘Telt het/voor jou/dat dit/hier/bij mij/almaar weer/zo gaat/pijn doet/en stoppen moet?’ (p. 651). En je moet bereid zijn tot de antwoorden:
- ‘Ik erken de massiviteit en prioriteit
- ik laat me persoonlijk en direct aanspreken
- ik ga in op het concrete en lokale van wat er speelt
- ik vlak het persoonlijke niet weg en blijf beseffen dat jij op het spel staat
- ik begeef me in het complexe en beweeglijke van de problematiek
- ik houd het eerst en vooral bij de gevoelens en zal het lijden niet kleineren
- ik verbind me eraan dat het ook anders zal gaan’ (p. 655)
In het kort wordt dit samengevat als “de leefwereldbenadering”. Je zou ook kunnen zeggen: niet aanbod- maar vraaggestuurd, niet van buiten/boven, maar van binnen/onderop. Niet gestuurd door recht/plicht, maar door zorg/deugd. Niet vanuit de theorie, maar vanuit praktische wijsheid. Niet vanuit regels, normen en codes, maar vanuit waarden (p. 471).
4. Aansluiten is een kunst!
Mijn eerste periode bij Defensie vond ik het vooral spannend óf ik aansluiting zou vinden. De sfeer was toch een beetje ‘je wordt geaccepteerd of je mislukt’, maar dat blijkt geen terecht gevoel. Er blijkt van alles te zeggen over hoe aansluiting werkt en hoe je het werkend krijgt, want er is sprake van een mechanisme (p. 479). Een belangrijke uitkomst van dit onderzoek is dat deze leefwereldbenadering nooit 100% is, maar dat er sprake is van aspect-selectieve identificatie. Je kiest (on)bewust een aspect waarop je nabijheid zoekt, andere waarop je afstand houdt. Het is dus ook geenszins de bedoeling helemaal op te gaan in de wereld van Defensie. Bovendien is het belangrijk hiermee flexibel om te kunnen gaan naar gelang de situatie dat vraagt. (p. 801).
Baart onderscheid de volgende aspecten van de leefwereld waarop aansluiting mogelijk is en hoe dat gaat (p. 480):
- Cognitief: begrip opbrengen en niet beter weten
- affectief: empathie en niet distantiëren
- relationeel: solidariteit en niet verlaten
- moreel: billijken en niet afkeuren
- expressief: articulatie bevorderen en niet negeren
- conatief: inventiviteit bevorderen en niet blokkeren
Het kan dus prima dat er via de aspecten affectief en relationeel een grote nabijheid groeit in de vorm van (professionele) vriendschap, terwijl je moreel een vreemde eend in de bijt blijft die andere levenskeuzes maakt en daar ook voor uit komt. Zelf heb ik op uitzending avonden lang heerlijk ge-kolonist met een groepje (en zo eenzaamheid bestreden), maar bleef er vervreemding rond denkbeelden. Dan gaat er dus niets mis, maar iets heel goed.
5. Be-oefen presentie methodisch
Hoe werkt dat dan? Baart beschrijft 8 werkprincipes (zie voor het overzicht pp. 754-5) en ik probeer die te vertalen naar het werk bij Defensie.
- Je [laten] vrijmaken: Als je wordt aangesteld is je agenda leeg en heb je geen taken. Bij Defensie is het beleid ook je de eerste 2 jaar niet op uitzending te sturen, zodat je die maximaal kunt benutten om de organisatie te leren kennen. Je zult ook je eigen belangen en de belangen van je kerk moeten loslaten. Voor mijzelf waren de 10 weken specialistenopleiding op de KMA daarvoor ideaal: letterlijk weg uit de kerk, zonder agenda en rooster je overgeven aan militaire instructeurs en maar kijken wat er gebeurt.
- Je [laten] openen: Je zoekt de militairen op op hun werkplek, je gaat erop uit. Zodat ze je leren kennen als belangstellend en meelevend. Anderen kunnen je zo raken en verwarren (in gunstige en onwelwillende zin!). Ik moet niet op mijn gesprekskamertje blijven zitten, maar het bos ingaan waar mijn bataljon op bivak is en de schuttersputjes inspringen om knakworsten te eten. En soms daar ook weggekeken of gezwegen worden.
- Je [laten] betrekken: Je staat open voor signalen, kleine tekenen, die duiden waar je aandacht gewenst is en waar niet. Daar spring je ook niet direct vol in, maar je houdt de aandacht vol, die de mogelijkheid van relatie opent. Zo was ik rondom het overlijden van een militair ‘polsend’ aanwezig, tot ze zelf op het idee kwamen om mij een herdenkingsmomentje te laten leiden.
- Je [laten] voegen: Je agenda wordt gevuld door het programma van je eenheid, je levensritme tijdens oefening en uitzending is het militaire tempo. Je hebt geen macht bij Defensie, maar bent afhankelijk van de mogelijkheden die je geboden worden en dat is dus goed. Daarin laat je de militair ook in zijn waarde en kracht. Het betekent ook het aantrekken van een uniform, meedoen met tradities en het respecteren en gebruik maken van de militaire hierarchie.
- Je [laten] verplaatsen: Je leert zien wat van belang is voor de ander en vanuit dat perspectief te begrijpen, hindernissen en kansen te zien. Zo is er bij Defensie rondom ontgroeningen veel te doen, maar zolang je niet van binnenuit begrijpt waarom het bestaat en wat het oplevert, kun je hierin niets betekenen. Je ondergaat zelf dus ook de nodige ontgroeningen.
- Je [laten] lenen: De militairen mogen je omschrijven met de naam, rol of functie die zij graag toeschrijven. Je bied je kennis en sociaal-cultureel/religieus-spiritueel kapitaal aan, maar zij mogen daarin shoppen. Ze mogen zich aan je hechten, aan je schuren of zich tegen je afzetten, al naar gelang zij nodig hebben. Je bent ten allen tijde beschikbaar voor een gesprek, een conferentie of een feestje. Overigens past dit perfect in de berucht ‘can-do’-mentaliteit van Defensie.
- Je [laten] beheersen: De tijd en ruimte die de ander nodig heeft bepalen het tempo. Je dient je hiermee dus over te geven en je eigen ongeduld te bewaren. Bij Defensie is het ritme vaak hollen en stilstaan. Dat laatste moet je dus ook kunnen. Je mag niet voor de troepen uit lopen.
- Je toewijden: Dit vraagt een zekere duur. Binnen Defensie is dat lastig omdat militairen vrij snel van functie wisselen. Het is dus wenselijk dat GV’ers dat niet snel doen. Het gaat hierin om waarden als loyaliteit en betrouwbaarheid. Militairen mogen een zekere belangeloosheid proeven. Met grote verbazing vragen ze zich soms af wat je bezielt om ook 2 weken in een koud en nat bos te gaan liggen, terwijl niemand je daartoe verplicht. Keerzijde hiervan is ook een zekere ‘bedonderbaarheid’: liever in de maling genomen dan niet geprobeerd.
Zo ontstaat troost: de doorbreking van eenzaamheid.
6. Wees een normatief-reflectieve professional
Hopelijk is duidelijk geworden dat de GV’er bij Defensie geen free-wheelende softe meeloper is, maar een professional, van wie veel gevergd wordt en mag worden. Baart noemt dit een ‘normatief-reflectieve professional’. Met normatief wil op positieve wijze gezegd zijn (cf. p. 832-4):
- dat je staat voor een gezamenlijke zoektocht naar het goede en het goede leven
- dat je durft komen en blijven bij het existentiële (het tragische én het vitale), het merg van het leven
- dat je jezelf in de strijd gooit; je professionaliteit is dus niet formeel of onverschillig.
- dat je zoekt naar waarachtigheid in een identiteitzoekend beraad: ‘wie ben jij? wat geldt voor jou als goed?’
Reflectief wil zeggen dat je vrijheid claimt voor eigen denken, handelen en het aangaan van relaties, maar dat je dat ook gefundeerd doet en daarover verantwoording aflegt. Dat vergt een hoop eerlijkheid naar jezelf en naar anderen, ook over je falen en zorgen. Het betekent (p. 836):
- Flexibiliteit van beoordelen, duiden en handelen
- Casusgeoriënteerd en meer inductief-iteratief als grondslag van benadering
- Contextualisering van inzichten (‘maatwerk’)
- Ideologiekritische argwaan
- Rust voor een ‘denkerisch’ zoek- en rijpingsproces
- Kritische bewustwording van eigen handelen, gevoelens en ideeën.
Reflectie moet niet verstaan worden als een onnavolgbare individuele bespiegeling, maar moet voor anderen te volgen zijn en een argumentatieve structuur hebben en dus veruitwendigt worden in supervisie, trainingen en overleg. Je hebt je te verhouden tot anderen om je eigen keuzen te verhelderen en te funderen. Alleen zo kunnen we hoge kwaliteit leveren en competent zijn/worden.
Afsluitend. Ik ben tot de conclusie gekomen dat met enige aanpassingen de presentie-benadering prima past bij (een groot deel van) het werk van een geestelijk verzorger bij Defensie. Maar dat het alleen ‘werkt’ als we dit ook minder vrijblijvend, maar serieus en methodisch gaan toepassen. Hiervoor biedt de studie van Baart voldoende aanknopingspunten, maar we zouden ook ruim gebruik kunnen maken van de bestaande supervisie en trainingen via Stichting Presentie.