Rode draad van de Bijbel (8) – Algemene brieven

Preek in een serie over de hele Bijbel. Ditmaal over de bijbelboeken Hebreeën* t/m Judas, de katholieke/algemene brieven.

Bambini, Niccolo – Ariadne and Theseus

Gemeente van Jezus Christus,

  1. Houd vast aan de draad! (Hebreeën 2,1-4)

In de Griekse mythologie is er het prachtige verhaal over Theseus. Theseus is de zoon van de koning van Athene. Athene is op dat moment in de macht van de koning van Kreta, Koning Minos. Theseus wordt als gevangene naar Kreta gestuurd om de minotauros, een half mens half stier, op Kreta te verslaan. Dan zal de macht van Kreta gebroken zijn. Die minotauros woont in een labyrint, een doolhof. Zodra de  dochter van koning Minos, de prinses Ariadne Theseus ziet, wordt ze verliefd en geeft hem in het geheim een zwaard en een kluwen wol, vóórdat hij het labyrint in gaat. Met het zwaard kan hij de minotauros verslaan, en met de draad kan hij de weg naar de uitgang van het labyrint weer vinden. Als hij die bij het naar binnen gaan uitrolt, hoeft hij op de terugweg alleen maar die draad te volgen naar de uitgang en kan hij niet verdwalen. En zo gebeurt het, Theseus verslaat de minotauros, en komt via de draad weer naar buiten.

Daar moest ik aan denken, nu wij de rode draad van de Bijbel weer oppikken in de algemene brieven van het Nieuwe Testament. Je zou kunnen denken dat de Bijbel af zou zijn na de evangeliën en de zendingsreizen van Paulus. Alle grote ‘heilsfeiten’, de schepping, de geschiedenis van Israël, de komst van Jezus Christus, Zijn kruis, en opstanding, de vestiging van Zijn Koninkrijk, zijn allemaal aan bod geweest. Wat valt er dan verder nog te vertellen?

Dan kun je de Bijbel vergelijken met die bol wol die Theseus in handen gedrukt kreeg. Het was niet de bedoeling dat hij die netjes opgerold zou laten zitten, maar dat hij die zou gebruiken. Ja, dat zou zelfs zijn leven redden. Hij zou de weg naar het leven terug ermee kunnen vinden uit het labyrint. Zo is de Bijbel voor ons niet een boek met allemaal ‘heilsfeiten’ wat we voor kennisgeving aan kunnen nemen, maar we moeten er iets mee doen. Die rode draad van de Bijbel, vormt de draad waaraan wij ons vast moeten houden, die onze levensroute en levensstijl bepaald.

Zo staat er geschreven in Hebreeën 2:

1 Daarom moeten wij ons te meer houden aan wat door ons gehoord is, opdat wij niet op enig moment afdrijven. 2 Want als het woord dat door engelen gesproken werd, al bindend was en elke overtreding en ongehoorzaamheid rechtvaardige vergelding ontving, 3 hoe zullen wij dan ontvluchten, als wij zo’n grote zaligheid veronachtzamen, die in het begin door de Heere is verkondigd, en die aan ons is bevestigd door hen die Hem gehoord hebben. 4 God heeft er bovendien mede getuigenis aan gegeven door tekenen, wonderen en allerlei krachten, en gaven van de Heilige Geest, overeenkomstig Zijn wil.’

Dat is wel de kern van dit boekje Hebreeën: ‘Daarom moeten wij ons te meer houden aan wat door ons gehoord is, opdat wij niet op enig moment afdrijven.’

Dit boekje is niet echt een brief in eigenlijke zin. Het is een meer preek, waarvan we de schrijver niet kennen, die rondgestuurd werd in de vroeg-christelijke gemeenten. Heel dringend wordt de gemeente opgeroepen om trouw te blijven aan het geloof in Jezus Christus. Om te groeien in het geloof. Om te putten uit de Heilige Schrift.

Blijkbaar ging dat niet vanzelf. Regelmatig wordt in dat boekje Hebreeën genoemd dat ze aanvankelijk het geloof in Jezus Christus met enthousiasme ontvangen hebben, maar dat er langzamerhand de klad in lijkt te komen. Er is geen groei in het geloof. Er haken mensen af. Van de praktijk van het christelijk leven komt niet zoveel terecht. Blijkbaar gaat dat niet vanzelf.

Een doorgaande lijn in Hebreeën en de andere brieven is dan ook: Gebruik die schatten die aan je zijn overgeleverd! Houd vast aan de Rode draad! Volhard in het geloof! Want anders loop je het risico om te verdwalen en alsnog verloren te gaan. Hebreeën heeft het over vergelding die we zullen ontvangen als we het evangelie veronachtzamen.

  1. … en niet alleen in theorie! (Jakobus 2:14-17)

Het gaat om gehoorzaamheid. Niet alleen luisteren naar het evangelie. Niet alleen in je Bijbel lezen en die dan weer dicht doen, maar om de praktijk.

Dat is ongelooflijk scherp. Een scherpte die wij gemakkelijk vergeten, maar die in deze brieven keer op keer benadrukt wordt. Vooral in de brief van Jakobus. Dat is niet de apostel Jakobus (die werd al vrij snel na Pinksteren onthoofd door Herodes), maar Jakobus de broer van Jezus, die de leider werd van de gemeente in Jeruzalem na Pinksteren. Jakobus had aanvankelijk niet in zijn broer geloofd, maar na Pasen en Pinksteren werd hij één van de invloedrijkste leiders in de vroeg-christelijke kerk. Hij schrijft:

14 Wat voor nut heeft het, mijn broeders, als iemand zegt dat hij geloof heeft, en hij heeft geen werken? Kan dat geloof hem zalig maken? 15 Als er nu een broeder of zuster zonder kleding zou zijn en gebrek zou hebben aan dagelijks voedsel, 16 en iemand van u zou tegen hen zeggen: Ga heen in vrede, word warm en word verzadigd, en u zou hun niet geven wat het lichaam nodig heeft, wat voor nut heeft dat dan? 17 Zo is ook het geloof als het geen werken heeft, in zichzelf dood.’

Dat zijn heftige woorden: Als je wel gelooft in Jezus, maar daar is verder niets van te merken in je leven, in je gedrag, in je daden, dan is je geloof dood en zinloos. Daar kom je de hemel niet mee in. Ontzettend scherp. Maar ook ontzettend waar.

Misschien denk je wel: ‘Hè, maar Paulus zegt toch precies het tegenovergestelde? ‘We worden niet gerechtvaardigd uit onze werken, maar uit het geloof, door genade.” Maar dan moet je beseffen tegen welke fronten Paulus en Jakobus zich richten. Paulus richt zich tegen jood-christenen die aan heidenchristenen de wet van Mozes op willen leggen. Die beweren dat je wel besneden moet zijn en je aan de joodse reinheidswetten en feestdagen moet houden. Daarvan zegt Paulus: die ‘werken van de wet’ zijn niet zaligmakend, een christen is ‘vrij van de wet’ en leeft van genade.

De ruimte van die genadeverkondiging is geweldig groot en bevrijdend en dat moeten we ook laten staan. Maar het gaf in de vroeg-christelijke gemeenten, en ik denk vandaag de dag ook nog, het misverstand dat Gods regels er niet meer toe doen, dat je zonden toch vergeven worden, dat daadwerkelijke gehoorzaamheid aan Jezus Christus mínder van belang is dan het innerlijke geloof in Hem. Dat christen zijn toch vooral is dat je braaf de kerkdiensten bezoekt en dat je er van binnen overtuigd bent dat Jezus de Heere is.

Dáárvan zegt Jakobus: Dat is een ernstig misverstand. Dat verzint Jakobus niet zelf, dat heeft hij van zijn eigen broer, Jezus, onze Heere, die in de Bergrede, de grondwet van Gods Koninkrijk, ook al zei (Mattheus 7):

18 Een goede boom kan geen slechte vruchten voortbrengen en een slechte boom kan geen goede vruchten voortbrengen. 19 Iedere boom die geen goede vrucht voortbrengt, wordt omgehakt en in het vuur geworpen. 20 Zo zult u hen dus aan hun vruchten herkennen. 21 Niet ieder die tegen Mij zegt: Heere, Heere, zal binnengaan in het Koninkrijk der hemelen, maar wie de wil doet van Mijn Vader, Die in de hemelen is.’

Oftewel: De Rode draad van het evangelie moeten wij vast houden, en dat wil niet alleen zeggen dat wij geloven wat in de Bijbel staat, maar dat wij léven wat in de Bijbel staat. Dat we niet alleen  de geschiedenis van de Bijbel kennen, maar dat we beseffen onderdeel uit te maken van dat grote verhaal in de Bijbel, van de vestiging van de heerschappij van Jezus Christus over heel de aarde, ook in onze tijd, ook in ons leven. Dat we niet alleen horen over genade en vergeving, maar zelf ook genadig en vergevend zijn voor de mensen om ons heen. Dat we het niet alleen horen over naastenliefde, maar ook daadwerkelijk tijd en geld aan de hulp aan onze naaste besteden.

Dat we niet alleen als consumenten in de kerk zitten, maar actief meehelpen met de opbouw van de gemeente. Anders kun je jezelf een heel gelovig en orthodox mens vinden, maar dan hoor je er niet bij. Niet bij Jezus.

  1. Het gaat door het lijden. (1 Petrus 2:19-21)

Je kunt je natuurlijk afvragen waarom in deze algemene brieven zo deze nadruk wordt gelegd op vasthouden, op volharden, op gehoorzaamheid, op discipline. Dat klinkt allemaal zo streng. Maar zo is het niet bedoeld. Het heeft alles te maken met de tijd waarin deze brieven geschreven werden, vanaf ongeveer 60 tot 100 na Christus.

Dat was een tijd waarin na een aanvankelijk onstuimige groei, de tegenstand in de samenleving, van de kant van de Joden, maar ook van de kant van het Romeinse Rijk, langzamerhand toenam. Gemeenten kwamen onder druk te staan. Gelovigen kwamen onder druk te staan. Eerst vooral sociale druk: christenen werden met de nek aangekeken, beschouwt als ‘vreemdelingen’. Je hebt dan snel de neiging om een beetje water bij de wijn te doen, om niet al te veel een buitenbeentje te worden. En zo schipperde men in de praktijk een beetje tussen een heidense levensstijl en het evangelie.

Maar op termijn blijft er dan weinig van het een gemeente over. Dat snap je wel. Als het voor de buitenwereld en voor jezelf niet meer duidelijk is wat het christelijk geloof eigenlijk relevant maakt en je leven anders, waarom zou je dan nog naar de kerk blijven gaan? Als er geen verschil is tussen binnen en buiten de kerk, waarom zou je er dan bij willen horen?

Petrus wijst ons in onze brieven erop dat de kerk een contrastgemeenschap moet zijn. Dat wij vreemdelingen zijn in deze wereld, omdat wij niet meedoen aan de zonde. Omdat wij Jezus Christus volgen als Heer, en de wereld dat niet doet. En dat wij daarom kunnen verwachten dat wij ook moeten lijden voor ons geloof.

19 Want dat is genade, als iemand om het geweten voor God dingen verdraagt die hem pijn doen, en daarbij ten onrechte lijdt. 20 Want wat voor roem is er als u het geduldig verdraagt wanneer u zondigt en daarvoor slagen ontvangt? Maar als u het geduldig verdraagt wanneer u goeddoet en daarvoor lijdt, is dat genade bij God. 21 Want hiertoe bent u geroepen, omdat ook Christus voor ons geleden heeft; Hij laat ons zo een voorbeeld na, opdat u Zijn voetsporen zou navolgen;’

De nadruk op gehoorzaamheid, op de praktijk van het christelijk leven, heeft alles te maken met het volgen van Jezus. Jezus zelf ging die weg van het lijden, en dóór dat lijden bracht Hij genade, liefde en leven voor alle mensen.

De praktijk van het christelijk leven is een weg door de diepte, dat is de weg van de minste zijn, van geduldig verdragen. Maar juist daardoor gaat er ook werkelijk iets van een gemeente, van u en mij uit. Zo volgen wij in de voetsporen van Jezus. Dat is de Rode draad die wij uitleven moeten.

Het is die radicaliteit die we in Petrus’ brieven terugvinden. Door gehoorzaamheid, lijden en volharding heen, gaan we naar de heerlijkheid van het Koninkrijk van God. ‘Dat is een prachtige eindbestemming, en we zijn er bijna’, zegt Petrus elke keer. ‘Laat het nu toch niet afweten. Hou nog even vol!’

Hou vast aan de Rode Draad! Maak daar echt werk van. Besef dat dat een klus is, die u moet klaren. Niet alleen passief: dat je hier in de kerk zit en af en toe iets hoort, waarvan je denkt: He, daar kan ik iets mee. Laat ik dit of dat eens veranderen. Maar actief: Dat je echt in gebed voor Gods aangezicht en met een open Bijbel over jezelf en je eigen leven nadenkt om te bedenken wat er anders moet of beter. ‘Wat vraagt Jezus vandaag van mij? Hoe kan de Heilige Geest mij vandaag gebruiken?’ Ook al vinden de mensen om u heen u dan misschien vreemd.

  1. Dat lukt ons alleen samen. (1 Johannes 4:7-11)

Dat is een enorme opgave. Al die brieven zitten vol met aanbevelingen, opdrachten, aansporingen, vermaningen. Maar het is natuurlijk niet de bedoeling dat wij daar als een berg tegen op gaan zien. Het moet wel leuk blijven. En dat kan en zal het ook, als we de grondtoon in die brieven horen. De grondtoon van de liefde, van het gemeentezijn, van ‘Samen in de Naam van Jezus’. Dat je er bij het vasthouden aan de Rode draad, aan het evangelie van Jezus Christus in leer en leven, niet alleen voor staat. Wij zijn aan elkaar gegeven als broers en zussen. Er is een gemeente van Christus.

De grondtoon van de algemene brieven is de liefde. In al deze brieven vind je dat terug, maar bij uitstek wel in de brieven van de apostel Johannes. Hij schrijft in 1 Johannes 4:

7 Geliefden, laten wij elkaar liefhebben, want de liefde is uit God; en ieder die liefheeft, is uit God geboren en kent God. 8 Wie niet liefheeft, kent God niet, want God is liefde. 9 Hierin is de liefde van God aan ons geopenbaard, dat God Zijn eniggeboren Zoon in de wereld gezonden heeft, opdat wij zouden leven door Hem. 10 Hierin is de liefde, niet dat wij God lief hebben gekregen, maar dat Hij ons liefhad en Zijn Zoon zond als verzoening voor onze zonden. 11 Geliefden, als God ons zo liefhad, moeten ook wij elkaar liefhebben.’

Het is heel belangrijk dat we begrijpen hoe de dingen hier met elkaar samenhangen. In de gemeente waaraan Johannes schreef, was het probleem niet dat de mensen niet in Jezus geloofden. Dat deden ze. Maar dat samen doen, dat vonden ze moeilijk. En dat is ook moeilijk. Heel de kerkgeschiedenis is vol met kerkscheuringen. En soms komt het ook in onze gemeente dichtbij, dat het moeilijk is om één gemeente te vormen. Om met elkaar om te gaan als broers en zussen, als familie.

Daar moet je je schouders niet over ophalen, daar staat gigantisch veel op het spel: Wij zijn alleen werkelijk een christelijke gemeente, stelt Johannes, als de liefde van Christus blijkt uit onze onderlinge verhoudingen. Allereerst is dat Gods gave: God betoont ons Zijn liefde, door Zijn eigen Zoon te zenden naar de wereld. In Hem vinden wij het leven. Dat is bron van liefde in deze wereld en in onze gemeente.

Maar als wij die liefde stuk maken of er niets mee doen, dan houden wij op gemeente van Christus te zijn, en dan houd je op christen te zijn. Johannes is daarin net zo scherp als bijvoorbeeld Jakobus…

Maar door zich zo te richten op de liefde als kern, doet Johannes nog meer: Hij brengt ons terug bij de kern, bij de Rode draad van het evangelie, bij de liefde van God in Christus voor ons. In die tijd van vervolging en versplintering en onenigheid in de gemeente, wijst Johannes de weg van de liefde. Die weg van liefde is een weg van zelfopoffering, van het kruis. Je offert je eigen verkeerde denkbeelden, ideeën, overtuigingen en je eigenwijze gedrag op, om de band met de ander en de band met God vast te houden.

Het gaat in de kerk zo snel om bijzaken. We kunnen ons zo druk maken om op zichzelf allemaal zinnige dingen en activiteiten. Maar één ding moet bij ons als een paal boven water staan: ‘Zie, hoe lief zij elkaar hebben.’ Dat is een focus die ons vandaag de dag erg kan helpen: Je christenzijn is niet af te meten aan je innerlijke overtuigingen, aan je brave gedrag, maar aan je verhouding tot onze gemeente. Of je dat werkelijk beleeft als je familie en investeert in de relaties met je broers en zussen om de onderlinge liefde te versterken.

  1. Laat de draad niet breken. (Judas 3-4)

Dat is ook vandaag ons ideaal. Daarin is nog veel groei mogelijk. Want zeker in onze individualistische tijd is het ‘vreemd’ om hierop in te zetten. Gewoon op het contact, de relatie met elkaar. Al is het maar door na de kerkdienst bij elkaar op de koffie te gaan en over de dienst na te praten.

Steeds meer mensen zien hun geloof als een ‘persoonlijke’ zaak, als een gemeente of kerk je niet aan staat, zoek je een andere. Wat je in de kerk hoort, daarvan moet je zelf weten of je er iets mee doet. We laten ons niet gemakkelijk gezeggen. Ook daarin kunnen we leren van de vroeg-christelijke kerk. Veel van de gemeenten die er toen waren, bestaan nu niet meer. Turkije en Noord-Afrika waren bruisende christelijke gemeenschappen, maar daar is niets meer van over. Er kwam tweespalt, er kwamen dwaalleraren, de liefde verkilde en de gemeenten vielen als los zand uit elkaar en verdwenen als sneeuw voor de zon.

Iets daarvan klinkt al door in de korte brief van Judas. Judas, ook een broer van Jezus. Hij schrijft heel waarschuwend:

3 Geliefden, toen ik mij er met alle inzet toe zette u te schrijven over de gemeenschappelijke zaligheid, werd ik genoodzaakt u te schrijven met de aansporing om te strijden voor het geloof dat eenmaal aan de heiligen overgeleverd is. 4 Want er zijn sommige mensen binnengeslopen, die tot dit oordeel al lang tevoren opgeschreven zijn, goddelozen, die de genade van onze God veranderen in losbandigheid, en die de enige Heerser, God en onze Heere Jezus Christus, verloochenen.’

Opvallend hoe hij zijn broer Jezus noemt: ‘onze Heere Jezus Christus/Messias’. Ook hij is net als zijn broer Jakobus gaan geloven in Jezus. Daarin heeft hij zijn zaligheid gevonden, zijn redding. Hij kan zijn geluk niet op. Maar je proeft ook ontzetting: dat er al weer mensen zijn die het evangelie loslaten, die Jezus Christus loslaten = verloochenen of de boodschap verdraaien. En ook hier gaat het over ‘losbandigheid’, over mensen die hun eigen leven blijven leven, hun eigen zin blijven doen, die zich aan gehoorzaamheid aan Jezus Christus niets gelegen laten liggen en dat gedachtegoed verspreiden in de gemeente.

Judas zegt: ‘Ik wilde jullie zo graag schrijven over onze gemeenschappelijke zaligheid.’ Hoe goed wij het getroffen hebben met Jezus als Messias. Wat een heerlijke toekomst we tegemoet mogen zien. Hoe fantastisch de trouw van de God van Israël is. … Maar blijkbaar heeft hij slechte berichten gehoord en ziet hij zich genoodzaakt een waarschuwende brief te schrijven. ‘Jullie moeten strijden voor het geloof dat eenmaal aan de heiligen is overgeleverd.’

Dat zijn woorden die hopelijk weerklank vinden in uw hart. Strijden voor het geloof. Gaat u er voor? Voor de zuiverheid en de inhoud, zeker, maar vooral ook voor het gemeente-zijn en de praktische gehoorzaamheid aan Jezus Christus?

We mogen elkaar aansporen en bemoedigen om het vol te houden, om de Rode draad vast te houden. Om met elkaar de weg van de liefde van God te gaan. Ook door het lijden en de weerstand en het vreemdelingschap.

Laat de Bijbel voor ons zo belangrijk zijn als de draad van Ariadne voor Theseus. Dan komen we samen in Gods nieuwe wereld! Houd vast aan de Rode draad!

Amen

 

* Hebreeën werd traditioneel gezien als een brief van Paulus, maar hedendaagse exegeten zijn over het algemeen van mening dat dat niet zo is. Vandaar dat ik Hebreeën niet betrek bij de Rode draad (7) – Brieven van Paulus. Qua thematiek sluit het ook veel beter aan bij de eigenlijke Katholieke Brieven.

p.s. De bijbelcitaten zijn afkomstig uit de Herziene Statenvertaling (2010).

Rode draad van de Bijbel (7) – Brieven van Paulus

Preek in de serie ‘Rode draad van de Bijbel’ over de Brieven van Paulus (Romeinen, Korinthe 2x, Galaten, Efeze*, Kolossenzen, Filippenzen, Thessalonicenzen 2x, Timotheus 2x*, Titus*, Filemon).

Michelangelo Buonarroti: De bekering van Saulus

Gemeente van Jezus Christus,

Krijg je wel eens een brief? Echt zo’n handgeschreven exemplaar? Ik nooit. Mails wel, ja in overvloed. Daar zit ook veel spam tussen. En er komt wel post. Van die computergestuurde mailings. En ja, in de vakantietijd komen er kaartjes van deze en gene vanaf de vakantiebestemming. Maar echt een handgeschreven brief, dat is bijzonder. Het kost tijd om te schrijven. Het kost geld om te versturen. Een persoonlijke brief sturen per post dat kost moeite.

En dat is niet alleen vandaag de dag zo, dat gold in de tijd van de Bijbel nog meer. Ze hadden toen geen telefoon en geen email, dus een brief was de enige manier om op afstand met elkaar te communiceren. Maar papier was enorm duur, en lang niet iedereen kon lezen of schrijven. En er was ook nog geen postbedrijf. Je moest de bezorging zelf regelen. Een brief schrijven, dat deed je niet zomaar. Daarvoor moest je wel een hele goede reden hebben.

Paulus had blijkbaar een goede reden. In de Bijbel zijn ons maar liefst 13* brieven van zijn hand overgeleverd. Het zijn niet de meest geliefde bijbelboekjes. Paulus schrijft met moeilijke woorden en lange zinnen. Ze hebben het imago erg dogmatisch te zijn, saai zelfs. Als preken die over je hoofd heen gaan en je niet raken. Daarom staan we vanmorgen stil bij de vraag: Wat is de rode draad in die brieven? Wat zit er achter? Waarom nam Paulus wel de moeite om zoveel brieven te schrijven?

Daarvoor moeten we allereerst de schrijver van die brieven iets beter leren kennen. Daar worden die brieven al een stuk spannender van. Want die Paulus die had een spannend leven! Op de achterkant van uw blad ziet u alle reizen die Paulus maakte, zoals we ze terug kunnen vinden in het bijbelboek Handelingen. Maar het begon allemaal op de weg naar Damascus, rond het jaar 33. Saulus is onderweg naar Damascus om daar christenen te vervolgen en op te pakken. Als fanatieke Farizeeër wil hij die sekte van Jezus uitroeien met wortel en tak.

Maar dan komt hij Jezus tegen. Of beter gezegd: Jezus komt hém tegen. Jezus verschijnt aan hem en zet hem stil in hemels licht. Het wordt een radicale bekering. Saulus krijgt een nieuw leven, een nieuwe naam, Paulus, ‘de kleine’ betekent dat. Hij, die een vervolger van de gemeente was, die ontzettend leed heeft berokkend, die een vijand was van Jezus, mag nu een dienaar zijn. De diepe verwondering daarover bij Paulus, de diepe blijdschap, dat híj genade ontvangen heeft en vergeving, die ligt aan de basis van heel Paulus’ drang om de wereld over trekken, en die verwondering klinkt keer op keer door in zijn brieven, bijvoorbeeld nog in de eerste brief aan Timotheus, jaren later:

‘Dit is een betrouwbaar woord en alle aanneming waard  dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om zondaars zalig te maken, van wie ik de voornaamste ben.’ (1 Timotheus 1:15)

Er wordt over Paulus wel eens gezegd dat hij zo negatief denkt over de mens. Dat alle mensen zondaren zijn, vijanden van God, alleen maar in staat God en hun naaste te haten. En dat het alleen maar werkelijk goed kan komen met een mens als je Jezus leert kennen. Voor Paulus is dat geen dogmatiek, geen theorie, maar dat is zijn eigen ervaring.

De rode draad in zijn brieven is dan ook niet de somberheid over de mens, maar de verwondering over de ongelooflijke liefde en genade van God in Jezus Christus. Toen Saulus blind op zijn knieën viel in het hemelse licht, toen werd hij niet gedood, niet vernietigd, maar gered en in dienst genomen.

Niet iedereen maakt zo’n bekering mee. Maar heeft u wel eens zo’n moment dat het tot je doordringt, dat het je stil maakt: Het is óók voor míj.

Wat een rottigheid er ook is geweest in mijn leven. Christus Jezus is in de wereld gekomen om zondaars zalig te maken. Ook mij! Ook mij! Het is goed, voor eeuwig goed, tussen God en mij!

En als het voor mij kan, kan het ook voor u! Ziet u, dat is de motor achter Paulus’ zendingsdrang. Hij gunt anderen zo van harte wat hijzelf ontvangen heeft door het geloof in Jezus Christus! En Paulus is daarin ontzettend radicaal. Hij gaat alle grenzen over. Niet alleen letterlijk, dat hij naar andere landen gaat, maar ook figuurlijk: Hij gaat over alle sociale grenzen tussen vrije mensen en slaven, armen en rijken, grenzen tussen volken, Jode, Romeinen, Grieken, mannen of vrouwen.

Vanuit zijn eigen ervaring dat al zijn prestaties als wetsgetrouw Farizeeër alleen maar tégen hem werkten, is hij tot de ontdekking gekomen dat er niets is in een mens om genade te verdienen, om vergeven te worden, om een nieuw leven te ontvangen. Dat is volledig Gods goedheid, door de verzoening die Jezus Christus aan het kruis verdiend heeft. Zo schrijft hij aan de mensen in Galaten (een provincie in het huidige Turkije):

‘Daarbij is het niet van belang dat men Jood is of Griek; daarbij is het niet van belang dat men slaaf is of vrije; daarbij is het niet van belang dat men man is of vrouw;  want allen bent u één in Christus Jezus.’ (Galaten 3:28)

In onze moderne oren klinkt dat misschien heel normaal, maar in de oren van zijn tijdgenoten was dit wereldschokkend. Dit zet alles op zijn kop. Voor Joden was het deel van hun identiteit om tot het uitverkoren volk te behoren, het bijzonder voorwerp van Gods trouw te zijn. Door het houden van de wet, in het bijzonder de besnijdenis, dachten Joden een exclusief recht op God te hebben. En nu mag zomaar iedereen erbij horen?

En in de Romeinse samenleving was het standverschil tussen vrijen en slaven, mannen en vrouwen het fundament van de samenleving, Paulus’ ideeën zijn anarchistisch. Alle bestaande machtsverhoudingen worden in één klap van tafel geveegd. Tegenover Jezus Christus is ieder mens gewoon maar een mens. Niet meer en niet minder dan een ander. Stel je voor wat dat doet met het machtige Romeinse Rijk! Er breekt een nieuwe tijd aan!

Dan kun je begrijpen dat Paulus het zwaar te verduren kreeg. Hij somt in zijn brieven wel eens op: hier gevangen gezeten, daar stokslagen gehad, een paar keer gestenigd, keer op keer moeten vluchten. Hij werd uitgespuugd door zijn Farizeese collega’s.

Maar ook binnen de joods-christelijke gemeenten moest hij zich verdedigen. Zelfs voor Petrus en Jakobus en de andere apostelen was Paulus wel héél erg radicaal. In 48/49 is er een grote vergadering van de apostelen in Jeruzalem geweest om te kijken of Paulus niet te ver ging, het apostelconvent. Maar ze kwamen tot de slotsom dat dit echt werk van de Geest was: ‘De Geest doorbreekt de grenzen die door mensen zijn gemaakt.’

Het evangelie van Jezus Christus is explosief materiaal, merk je in Paulus’ eigen leven, maar ook in zijn brieven. En dat merken we zelf toch ook? Als je Jezus Christus leert kennen, wordt je eigen leven opgebroken. Maar ook je gezinsleven, en de cultuur waarin wij leven.  Christenen zijn geen relschoppers, Paulus heeft dat ook nooit willen zijn, maar het zit in het evangelie zelf. Omdat de liefde en de genade van God in Jezus Christus ons betoond alles in een hemels licht zet.

Het christendom vormde de Romeinse cultuur van macht en geweld om in een cultuur van liefde en barmhartigheid. In Europa verrezen er kerken, ziekenhuizen, weeshuizen, armenzorg, scholen. Een nieuwe tijd brak aan, de tijd van Jezus Christus en Zijn Koninkrijk.

Ook in deze dagen zijn het vooral christenen die voedselbanken steunen, die vluchtelingen en illegalen opvangen, die zich als vrijwilliger inzitten voor buren en verenigingen. De genade van Christus voor iedereen daagt ons uit muren af te breken, grenzen te verleggen, ook vandaag de dag. Daar doet u toch aan mee?

De brieven die Paulus schrijft zijn voor het grootste deel gericht aan gemeenten die hij zelf gesticht heeft. Als zendeling is hij door heel Turkije en Griekenland getrokken, en overal vond het evangelie weerklank. Nu moet u niet denken dat er gelijk enorm veel bekeerlingen waren. Paulus heeft drie jaar lang in Korinthe gewerkt en ge-evangeliseerd, en er wordt geschat dat er toen een gemeente van ongeveer 50 christenen was bij zijn vertrek.

Je kunt je voorstellen dat die jonge gemeenten, zo’n kleine minderheid in grote heidense wereldsteden de grootste moeite hadden om op het goede pad te blijven.  Zodra Paulus hoorde van misstanden in een gemeente, in gedrag of door dwaalleer, dan voelde hij zich verantwoordelijk en verplicht om als hun geestelijke vader hen per brief verder te bemoedigen en te onderwijzen. Die persoonlijke en warme banden benadrukt Paulus bijvoorbeeld in zijn brieven aan Thessalonika:

‘…hoezeer wij ingang bij u gekregen hebben en hoe u zich van de afgoden tot God bekeerd hebt om de levende en waarachtige God te dienen, en Zijn Zoon uit de hemelen te verwachten, Die Hij uit de doden heeft opgewekt, namelijk Jezus, Die ons verlost van de komende toorn.’ (1 Thessalonicenzen 1:9-10)

Je proeft in Paulus’ brieven in alles dat het niet om hemzelf gaat. Maar dat hij een passie heeft voor het evangelie, voor Jezus Christus. Dat hij oprecht blij is met vrucht op zijn werk. De rode draad in de brieven van Paulus, is niet Paulus zelf, maar het evangelie dat in deze tekst zo kernachtig is samengevat: Deze mensen in Thessalonika hebben de goede weg gevonden. Ze hebben de afgoden achter zich gelaten. Ze dienen nu de enige levende en waarachtige God. Ze zijn verlost van de komende toorn.

In al Paulus’ brieven zit die urgentie: het is niet maar om het even of het evangelie wordt aangenomen of niet. Er is een nieuwe tijd aangebroken nu Jezus Christus regeert! Binnenkort zal Hij terugkomen en de wereld oordelen. Nú is het nog genadetijd, nu staat de deur bij God nog open. Maar straks zal het te laat zijn. Niet voor niets loopt Paulus zo het vuur uit zijn sloffen. Er zijn zelfs verhalen dat hij ook nog helemaal naar Zuid-Frankrijk en Spanje is geweest op zendingsreis.

Zoveel mogelijk mensen moeten het horen, want zoveel mogelijk mensen moeten gered worden van de komende toorn. Het evangelie, de goede boodschap is, dat het voor iedereen kan. Maar ook dat het alleen maar kan door te geloven in Jezus Christus. Door voor Hem de ware Heer van de wereld de knie te buigen en je restloos in Zijn handen te geven.

Hij schrijft aan de gemeente van Rome:

‘Want ik schaam mij niet voor het Evangelie van Christus,  want het is een kracht van God tot zaligheid [=redding] voor ieder die gelooft, eerst voor de Jood, en ook voor de Griek.’ (Romeinen 1:16)

Die ernst en urgentie van het christelijk geloof mogen we niet vergeten. In onze individuele tijd wordt geloof gezien als iets wat verrijkend is voor jezelf, iets waarvan je een beter mens wordt door hoogstaande normen en waarden. Maar als we Paulus volgen in zijn leven en brieven, dan komt het evangelie in al zijn ernst bij ons binnen: zonder Christus ben je verloren in het oordeel van God, alleen in Christus ben je gered! Nú is de tijd om Hem te gaan dienen.

Laat dat ook vandaag maar goed tot je doordringen.

Als je het verhaal van Paulus’ leven kent, van zijn bekering en zijn zendingsreizen, maar dan ook de kracht waardoor hij gedreven werd, namelijk de verwondering over het evangelie van Jezus Christus, een goede boodschap van genade en redding. ‘Ook voor mij! Ook voor u!’ Dan kun je zijn brieven beter plaatsen.

Paulus dropt niet zomaar ergens het evangelie, maar er is hem alles aan gelegen dat het evangelie aangenomen wordt, en dat er een gemeente ontstaat. En voor zo’n gemeente heeft hij zorg, dat ze leven uit het evangelie. En als hij er niet zelf kan zijn, dan schrijft hij een brief, bijvoorbeeld aan Korinthe:

‘Daarom schrijf ik u dit terwijl ik afwezig ben, opdat ik, wanneer ik aanwezig ben, niet streng hoef op te treden, overeenkomstig de volmacht  die de Heere mij gegeven heeft tot opbouw en niet tot afbraak. Ten slotte, broeders, verblijd u, laat u terechtbrengen, laat u aansporen,  wees eensgezind,  leef in vrede. En de God van de liefde en de vrede zal met u zijn.’ (2 Korinthe 13:10-11)

Geregeld tref je in Paulus brieven iets van frustratie. Dat is de menselijke keerzijde van passie. Paulus wil zó graag dat mensen Jezus Christus kennen én met Hem leven, en dat het nieuwe leven door de Geest van Christus ook echt vorm krijgt, dat hij regelmatig teleurgesteld is en bezorgd en er werkelijk onder lijdt, dat men bijvoorbeeld in Korinthe weer terugvalt in het wettische jodendom of het bandeloze heidendom. Leef nu toch uit het evangelie! Zeker in de briefwisseling met de gemeente in Korinthe knettert het soms.

Tot Paulus gevangen wordt gezet. Tijdens een bezoek aan Jeruzalem in het jaar 57 wordt hij gearresteerd en verdwijnt voor jaren achter de tralies. De brieven die hij daarna schrijft worden wel de ‘gevangenisbrieven’ genoemd. En die zijn anders van toon. Milder. Genadiger. Alsof Paulus dan aan den lijve ervaart: Nu kan ik niets meer doen, niets anders dan bidden en geloven dat Jezus Christus jullie zelf bewaart. In die machteloosheid en zwakheid vindt Paulus een nieuwe bron van blijdschap, zo schrijft hij aan de gemeente in Filippi:

‘Maar al word ik ook als een plengoffer uitgegoten over het offer en de bediening van uw geloof,  ik verblijd mij en ik verblijd mij met u allen.’ (2:17)

Misschien nog wel méér dan in Paulus’ zendingsijver, zien we hier de schat van het evangelie. Niet in het succes, het resultaat, de perfectie, maar juist in de zwakheid wordt Gods kracht openbaar. In de bereidheid om te lijden voor een ander, ga je de weg van Christus. Paulus arriveerde uiteindelijk niet in Rome als gevierd zendeling, maar als arrestant.

Dat geeft hoop, ook voor de kerk vandaag. In vele landen worden gemeenten vervolgd. Geven broeders en zusters hun leven voor Christus. In ons eigen werelddeel, Europa, verdwijnt de kerk naar de marge van de samenleving. Alle reden om te somberen, over het verval van de moraal, over kerksluiting en secularisatie. Maar Paulus ontdekte in zijn eigen leven en geeft dat aan ons door:

Tijden van gevangenschap, tijden van machteloosheid, tijden van lijden omwille van broeders en zusters, tijden van gebed en stilte, dat zijn niet de slechtste tijden. Pas als het graan sterft in de akker, kan het waarlijk vrucht dragen. Dat is het geheim van Christus: door de dood heen kiemt er leven. Laat Hem zijn werk maar doen, in ons, in onze gemeente, het hangt niet van ons af. Het komt goed.

Paulus was vroeger Saulus, een fanatieke, radicale Farizeeër. En hij werd Paulus, een fanatieke, radicale volgeling van Jezus. Dat fanatieke leerde hij langzamerhand af, hij leerde van genade leven. Hij schrijft ergens dat Jezus tegen hemzelf in een visioen gezegd heeft: ‘Mijn genade is u genoeg’. Daar heeft hij een leven lang over moeten doen. Dat is de werkelijke rode draad in zijn leven en brieven. Een rode draad die ontzettend belangrijk is. Ook voor ons. Omdat wij het allemaal moeilijk vinden om werkelijk van genade te leven.

Tijdens zijn gevangenschap in Rome schrijft Paulus in zijn brief aan de gemeente in Kolosse:

‘Pas op dat niemand u als buit meesleept door de filosofie en inhoudsloze verleiding, volgens de overlevering van de mensen, volgens de grondbeginselen van de wereld, maar niet volgens Christus. Want in Hem woont heel de volheid van de Godheid lichamelijk.’ (Kolossenzen 2:9)

Je wordt zo gemakkelijk weer ingepakt door de tijdgeest, ook vandaag. Je laat je meeslepen door de massa. Door meningen die je hoort op tv. Dat de Grieken maar uit de EU moeten. Dat moslims gevaarlijk zijn. Dat je vooral gelukkig moet worden en voor jezelf op moet komen. Dat het leuk is om beroemd en rijk te zijn. Dat je wel een hippe mobiel moet hebben en een gave vakantiebestemming. Je wordt er zo in meegezogen. Prestatie, imago, geluk, materialisme, discriminatie.

Je hebt het allemaal niet nodig als je Christus kent en de kracht van Zijn opstanding. In Hem heb je God. In Hem heb je alles. En hoor je onvoorwaardelijk bij de gemeente van Christus. In de verzoende relatie met God en de vernieuwde gemeenschap met elkaar hoeft dat allemaal niet meer: presteren, pronken met je spullen, je afzetten tegen anderen, je imago oppoetsen. Dat is geen gemakkelijke theorie. Paulus schrijft dit in de gevangenis, als alles hem uit handen is gevallen.

We kunnen alleen tot onze eigen schade en schande zijn brieven verwaarlozen. Ook vandaag klinkt het tot ons: laat je niet meeslepen door de wereld, leef met Jezus Christus, wandel door de Geest. Blijf trouw aan de gemeente. En je zult zelf meemaken wat Paulus meemaakte: groeiende verwondering en blijdschap over de liefde en trouw van God voor zondaren, voor u en mij.

Amen

 

* Het was in de context van deze dienst niet mogelijk om de inleidingsvragen bij alle brieven afzonderlijk aan bod te laten komen. Tegenwoordig wordt door de meerderheid van de bijbelwetenschappers betwijfeld of de pastorale brieven (Timotheus, Titus) en Efeze van Paulus zelf zijn vanwege stijl en inhoud. Zelfs als we deze pseudepigrafie erkennen, kunnen we ze toch alleen maar begrijpen tegen de achtergrond van Paulus’ leven en theologie, omdat ze daar veelvuldig naar verwijzen.

Rode draad (6) – Evangelisten

Themapreek over de vier Evangeliën en Handelingen in de serie ‘Rode draad van de Bijbel’ gehouden in Everdingen.

De vier evangelisten omringen de verheerlijkte Christus op het tympaan van St. Trophime in Arles.

Gemeente van Jezus Christus,

Met wat voor soort boek zou je de Bijbel vergelijken? Als je in de bibliotheek rondloopt zie je allerlei soorten boeken. Een leesboek met spannende verhalen? Een encyclopedie? Een dik boek waar over van alle onderwerpen wat in staat. Een reisgids: informatie over verre en vreemde landen. Sprookjesboeken staan er ook. Zouden die net als de Bijbel zijn? Sommige mensen zeggen van wel.

Er staan ook ‘biografieën’. Een moeilijk woord voor een ‘levensbeschrijving’. Daarin lees je alles over een bepaald persoon, over zijn leven, zijn werk, zijn tijd en achtergrond. Over allerlei beroemde mensen zijn biografieën geschreven, vaak een dikke pil. Ik denk dat je daar de hele Bijbel wel mee kunt vergelijken. Want er staan 1000’en verhalen in de Bijbel uit allerlei verschillende tijden, maar het gaat altijd over één Persoon. Over God. Als je de Bijbel van voor tot achter uit leest, dan heb je vooral met Hem kennis gemaakt.

Heel in het bijzonder geldt dat voor de evangeliën. Die geven de ‘biografie van Jezus’. Ze vertellen over Jezus’ leven van zijn geboorte in Bethlehem tot zijn dood en opstanding.

Het gekke is natuurlijk dat er vier evangeliën zijn. Mattheus, Markus, Lukas en Johannes hebben alle vier hetzelfde gedaan: een biografie van Jezus geschreven. Is dat niet overdreven? Hadden we er aan ééntje niet genoeg gehad? Al in de vroeg-christelijke kerk heeft men geprobeerd om deze vier samen te voegen tot één. Dat is toch handiger om alle feiten op een rij te hebben. Nu is veel dubbel, driedubbel of vierdubbel op. Víer keer wordt bijvoorbeeld verteld dat Jezus gekruisigd werd…

Toch is het erg jammer als we dat zouden doen. Niet voor niets noemen deze vier hun boekje niet ‘biografie’, maar ‘het evangelie van Jezus Christus’. Hun bedoeling is niet om netjes het leven van Jezus voor ons op een rij te zetten als een soort droge wetenschappelijke kost. Informatie is niet hun doel. Nee, ze presenteren Jezus expres zó dat je onder de indruk van Hem komt. Je komt Hem als het ware tegen in hun boekjes, je ontmoet Hem. Heeft u die ervaring wel eens gehad? Zo nee, dan heeft u waarschijnlijk nog nooit in een avondje één evangelie van vóór tot achter gelezen. Moet u eens doen in de vakantie. Dan kom je Jezus tegen. Dat is een bijzondere ervaring. Dat doet wat met je. Ga er maar eens voor zitten.

Markus’ ontmoeting: toekomst!

Als je ergens wilt beginnen, begin dan bij Markus. Markus is het oudste evangelie. Rond het jaar geschreven. Zonder opsmuk presenteert hij het leven van Jezus: Zó ging het. Dit zei Hij. Zo was Hij.

Markus 1,14 En nadat Johannes overgeleverd was, ging Jezus naar Galilea en predikte het Evangelie van het Koninkrijk van God, 15 en Hij zei: De tijd is vervuld en het Koninkrijk van God is nabijgekomen;  bekeer u en geloof het Evangelie.

Gelijk valt op dat de dingen die Jezus hier zegt heftig zijn en radicaal. In Israël wachtten velen op de vervulling van de beloften uit het Oude Testament, dat God eens de wereld níeuw zou maken, dat Hijzelf het Koninkrijk van David weer op zou richten en ditmaal over de hele wereld zou uitstrekken. Markus zegt het tegen ons: Weet je, dat is wie Jezus beweerde te zijn en wat hij kwam doen.

Dé kern van het hele evangelie van Markus vinden we in hoofdstuk 8:

8:27 En onderweg stelde Hij Zijn discipelen een vraag; Hij zei tegen hen: Wie zeggen de mensen dat Ik ben? 28 En zij antwoordden:  Johannes de Doper; en anderen: Elia; en weer anderen: Een van de profeten. 29 En Hij zei tegen hen: Maar u, wie zegt u dat Ik ben? En Petrus antwoordde en zei tegen Hem:  U bent de Christus. 30 En Hij gebood hun streng dat zij met niemand over Hem zouden spreken. 31 En Hij begon hun te onderwijzen dat de Zoon des mensen veel moest lijden en verworpen worden door de oudsten en overpriesters en schriftgeleerden en gedood worden en na drie dagen opstaan.

Twee dingen treffen mij hierin: Wij ontmoeten hier Jezus, die tegen zijn discipelen in de kleine kring zegt, als ze een beetje aarzelend naar voren brengen wat voor ideeën er zoal over Jezus leven: ‘Maar u, wie zegt u dat Ik ben!’ En als je dat leest, dan komen die woorden uit de tekst omhoog, die komen ook naar u en mij toe: ‘En jij, u, wie denk jij dat Ik, Jezus ben!’ Spreek je uit! Ga de confrontatie aan! In onze postmoderne tijd laten we dat soort vragen het liefst open. Maar Markus daagt je uit nu eens knopen door te hakken in je leven: Wil je wat met Jezus of niet? Erken je Hem als je Messias, je Heer en volg je Hem door dik en dun. Óf haak je af. Tot die beslissing wordt je uitgenodigd.

Het tweede dat mij treft: Jezus blijkt héél anders te zijn dan je denkt. Gelijk erachteraan spreekt Jezus over zijn lijden en opstanding. Dat is niet iets wat je van je nieuwe koning verwacht. Markus presenteert Jezus als een koning-knecht: Via de weg van dienen en lijden, de weg door de diepte, zal Hij koning zijn en zo zal Hij in eeuwigheid regeren, en jíj mag daarbij horen.

Als het goed is, heeft Jezus Christus, zoals Markus Hem presenteert, zoals wij Hem ontmoeten in zijn evangelie, iets van een openbaring van God, een blikseminslag van Boven. Jezus is zó anders, zó geweldig, zó liefdevol, zó radicaal, dat je stilvalt: je gaat anders denken over God, over jezelf, over de wereld, het doel van je leven. Alsof je altijd in een donkere kamer zat en je plotseling het licht inloopt: verblindend, maar ook schitterend! Je leven neemt een ongedachte wending: in plaats van je uitgestippelde planning en al je plannen, is er nu opeens een nieuwe toekomst tot in eeuwigheid. Je leven krijgt door Jezus Christus te ontmoeten opeens een hele nieuwe dimensie.

Johannes’ ontmoeting: binnen!

Johannes is de evangelist die daar dieper met ons op in gaat. Wat doet het met je als je Jezus leert kennen? Als de liefde van God je leven gaat vullen?

Johannes heeft dat zelf meegemaakt, hij is zelf een discipel geweest, heeft jaren met Jezus opgetrokken, niet alleen die drie jaar dat Jezus op aarde was, maar ook daarna. Pas rond het jaar 90 is zijn evangelie af. Johannes is dan een oude man. Een leven lang ervaring met Jezus ligt erin besloten. Hij schrijft dan:

Johannes 1,14 En het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond  (en wij hebben Zijn heerlijkheid gezien, een heerlijkheid als van de Eniggeborene van de Vader),  vol van genade en waarheid. …  17 Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn er door Jezus Christus gekomen. 18 Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon,  Die in de schoot van de Vader is, Die heeft Hem ons verklaard.

U voelt wel: Hier zegt Johannes véél méér dan alleen de droge informatie dat Jezus de Zoon van God was. Je voelt de vreugde hierin tintelen. God heeft geen geheimen meer voor mij! Ik heb Hem leren kennen, echt, ten diepste, door Jezus. Niet dat ik het nu snap, maar Hij heeft mijn hart gestolen. De Jood Johannes heeft Jezus leren kennen als de definitieve openbaring van de God van Israël. Hij heeft Zijn volk bezocht om te redden en te herstellen. Op het oog was Jezus niet zo bijzonder. En zijn weg was een weg van vernedering. Maar wat is het heerlijk om met Hem op te trekken. Nog nooit had iemand Hem zo líef gehad, zoals Jezus hem lief had. En vergis je niet: Geen softe liefde, maar koninklijke liefde. Reddend van de zonde. Sterker dan de dood. En Johannes gunt dat ook zo aan u en jou. Aan het slot schrijft hij:

20,30 Jezus nu heeft in aanwezigheid van Zijn discipelen nog wel  veel andere tekenen gedaan, die niet beschreven zijn in dit boek, 31 maar deze zijn beschreven, opdat u gelooft dat Jezus de Christus is, de Zoon van God, en opdat u, door te geloven, het leven zult hebben in Zijn Naam.

Geloof, dat is dat Jezus je hart steelt. Dat je je overgeeft aan Hem. Johannes schrijft dat dat nu ‘wedergeboorte’ is. Je wordt een nieuw mens, je ontvangt een nieuw leven, een eeuwig leven door met Jezus te leven. Door Jezus sta je innerlijk in verbinding met God zelf. De ontmoeting met Jezus verandert je. Je kunt dat mystiek noemen, spiritualiteit, maar maak het niet te zweverig: het gaat nog steeds om dezelfde Jezus van Nazareth, die met Zijn Geest binnen in ons woont. Lees de Bijbel niet als je niet veranderen wilt, als je tevreden bent met jezelf en de wereld om je heen…

Mattheus’ ontmoeting: verleden!

Daar zit natuurlijk een spannend punt, dat staat voorop in het evangelie van Mattheus. Er zijn altijd mensen geweest die niet van verandering houden. Ten diepste houdt misschien wel niemand daarvan. Zeker als iemand ánders tegen jou zegt dat je iets anders moet gaan doen! In Jezus’ tijd was dat heel duidelijk in de stroming van de Farizeeërs die zich strikt hielden aan al de wetten van Mozes en de mondelinge overlevering.

Ze hadden voor hun gevoel alles helder en onder controle tot Jezus daar doorheen kwam fietsen. Wat haalt Jezus zich in Zijn hoofd? Waar haalt Hij het vandaan?

Mattheus schrijft zijn evangelie, een bewerking van het Markus-evangelie, aangevuld met extra preken en daden van Jezus, rond het jaar 70 n.Chr. Tot dan is het christendom een stroming binnen het jodendom, maar die spanning loopt al maar op. Tegen alle beschuldigingen van nieuwlichterij laat Mattheus zien dat Jezus de ware voortzetting is van het Oude Testament. Lees maar mee in de Bergrede bijvoorbeeld:

Mattheus 5,1 Toen Jezus de menigte zag, ging Hij de berg op, en nadat Hij was gaan zitten, kwamen Zijn discipelen bij Hem. 2 En Hij opende Zijn mond en onderwees hen. Hij zei: 3 Zalig zijn de armen van geest, want van hen is het Koninkrijk der hemelen. … 17 Denk niet dat Ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen; Ik en niet gekomen om die af te schaffen, maar te vervullen. … 43 U hebt gehoord dat er gezegd is:  U moet uw naaste liefhebben en uw vijand moet u haten. 44 Maar Ik zeg u:  Heb uw vijanden lief; zegen hen die u vervloeken; doe goed aan hen die u haten; en  bid voor hen die u beledigen en u vervolgen; 45 zodat u kinderen zult zijn van uw Vader, Die in de hemelen is, want Hij laat Zijn zon opgaan over slechte en goede mensen, en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.

Mattheus portretteert Jezus hier als de nieuwe Mozes die Gods geboden doorgeeft vanaf de berg. Jezus zegt heel duidelijk dat Hij geen breuk wil met dat grote verleden van Gods openbaring. Alleen wel met wat mensen daarvan gemaakt hebben. De geboden van God brengt Jezus terug tot hun essentie en radicaliteit.  Er is inderdaad een conflict tussen de weg die Jezus gaat en de weg die de Farizeeën gaan, maar Mattheus laat zien dat Jezus’ weg Gods weg is met Israël. De erfenis en het koningschap rust op de schouders van Jezus Christus en het staat Hem vrij dat uit te delen aan wie Hij wil.

Zo ontmoet je Jezus in het evangelie van Mattheus: Hij nodigt ook u uit om u in die grote geschiedenis van God met Zijn volk in te voegen.  Om je kleine leven te beleven in die grandioze verbondsgeschiedenis. Volg mij! Maak deel uit van Mijn Koninkrijk, van een gemeenschap van discipelen. Je eigen veiligheid en ideeën geef je op, om je te laten leren door de ware Koning van Israël, Jezus Christus.

Lukas’ ontmoeting: buiten!

De komst van Jezus Christus in deze wereld zorgde niet alleen in Israël voor opschudding. Het is ook een steen in de vijver. Na de grote plons, zie je kringen wijder en wijder worden tot het hele oppervlak van de vijver in beweging is en de golfjes klotsen tegen alle kanten. Het evangelie van Jezus Christus gaat zo vanuit Israël de hele wereld over, naar buiten toe, steeds verder, tot de einden van de aarde. Lukas beschrijft dat hele proces van de grote plons, geboorte, kruis en opstanding van de Zoon van God, en vervolgens de zending gedreven door de Geest van Christus van Jeruzalem, naar Samaria, naar de heidenen, naar het hartje van Rome. Hij doet dat in twee delen: Het eerste deel, het evangelie van Lukas is een bewerking van het Evangelie van Markus. Hij vult het aan met deel 2: De Handelingen der Apostelen.

Voor Lukas is duidelijk dat Pinksteren en de zending helemaal bij het werk van Jezus horen. Want Jezus is Heer. Wat dat betekent probeert Lukas zo nuchter en feitelijk mogelijk op te schrijven, zodat het ook voor buitenstaanders begrijpelijk is:

Lukas 1,1 Aangezien velen ter hand genomen hebben een verslag op te stellen van de dingen die onder ons volkomen zekerheid hebben, 2 zoals zij die van het begin af ooggetuigen en dienaren van het Woord zijn geweest, aan ons overgeleverd hebben, 3 heeft het ook mij goedgedacht, na alles van voren af aan nauwkeurig onderzocht te hebben, het geordend voor u te beschrijven, hooggeachte Theofilus, 4 opdat u de zekerheid kent van de dingen waarin u onderwezen bent.

Lukas wil serieus genomen worden, merk je. Hij vertelt geen praatjes. En dat geldt ook voor Jezus, zoals wij Hem bij Lukas ontmoeten. Niet zomaar een plattelandsmessias, maar één die alle verwachtingen waarmaakt én overstijgt.

Handelingen 1,6 Zij dan die samengekomen waren, vroegen Hem:  Heere, zult U in deze tijd voor Israël het Koninkrijk weer herstellen? 7 En Hij zei tegen hen:  Het komt u niet toe de tijden of gelegenheden te weten die de Vader in Zijn eigen macht gesteld heeft, 8 maar u zult de kracht van de Heilige Geest ontvangen, Die over u komen zal;  en u zult Mijn getuigen zijn, zowel in Jeruzalem als in heel Judea en Samaria en tot aan het uiterste van de aarde.

De discipelen stelden geen verkeerde vraag, maar een te beperkte vraag. Ze dachten nog te klein over Jezus. Al lezend in deel 1 en deel 2 van Lukas zie je de grote daden van God om héél te wereld te redden van zonde en oordeel. Jezus ontmoeten wij en Hij nodigt ons door de kracht van Zijn Geest uit om Zijn regering over ons leven en héél de wereld te erkennen en Hem te aanbidden als onze God.

Zo ontmoeten wij Jezus op vier manieren in de vier evangeliën. Dat is de rode draad: Jezus ontmoeten. Op vier manieren wordt je leven opengebroken: je krijgt een ander toekomstperspectief door te leven met Jezus, je leven verandert erdoor, je gaat deel uitmaken van Gods volk en Koninkrijk, je leeft onder de regering van Jezus Christus.

Amen

Rode draad (5) – Kronist

Themapreek over de bijbelboeken 1/2 Kronieken – Ezra – Nehemia gehouden in Everdingen.

De Golden Gate Bridge – San Francisco. De dragende staalkabels zijn 92cm dik.

 

Gemeente van Jezus Christus,

Wat is de Rode Draad in het Oude Testament? Het lijkt wel zo: God schept een prachtig een paradijs, maar de mens, Adam, verspeelt het. Mislukt. God begint opnieuw. God gaat door met de mensen, maar heel de aarde wordt vol slechtheid en God spoelt alles schoon met de zondvloed. Mislukt. God begint opnieuw met Noachs nakomelingen tot die de hemel bestormen in Babel en God hen verstrooid. Mislukt. God begint opnieuw met Abraham, Izaak en Jakob, en lange lange jaren gaat Hij voort met het volk Israël… De tijd van Mozes, het beloofde land, de Richteren, de koningen, David, Salomo… maar het gaat niet goed. Ook dit eigen volk van God dient afgoden. En zij roepen Gods oordeel over zich af, Jeruzalem wordt verwoest, de Joden in ballingschap weggevoerd… Mislukt.

Zo kunnen wij het Oude Testament lezen. Als het boek van Gods mislukte projecten. Israël als mislukt project. En dan gaan we snel naar het Nieuwe Testament. Het boek van Gods nieuwe begin, van Jezus Christus, en dan, dan komt alles toch nog goed.

Ho, wacht, dan gaat u toch iets te snel. Dan zien we iets heel belangrijks over het hoofd. Niet alleen het Nieuwe Testament gaat over een nieuw begin. Dat nieuwe begin, begint al in het Oude! De boeken Ezra-Nehemia vertellen over de terugkeer van een deel van het volk naar Israël, naar Jeruzalem. En dan staat er in Ezra 3:

8 In het tweede jaar na hun komst naar het huis van God in Jeruzalem, in de tweede maand, begonnen Zerubbabel, de zoon van Sealthiël, en Jesua, de zoon van Jozadak, en de overigen van hun broeders, de priesters en de Levieten, en allen die uit de gevangenschap naar Jeruzalem waren gekomen met de bouw. … 12 Maar velen van de priesters en de Levieten en de familiehoofden, namelijk de ouderen die het eerste huis op zijn fundering gezien hadden, huilden met luide stem toen zij dit huis voor hun ogen zagen, terwijl vele anderen met gejuich en met blijdschap hun stem verhieven.’

Het is niet zo gek dat wij hier in het OT vaak afhaken, want net als de oudere generatie die daarbij is, hebben we het gevoel dat dit niet zoveel voorstelt. Op de puinhopen van Jeruzalem, proberen die mensen er nog iets van te maken. Maar het is een armzalig zooitje ongeregeld. Het steekt schril af bij de heerlijkheid van de vroegere tempel. Het is juist extra schrijnend, het contrast is zo groot!

En toch. Het is maar hoe je kijkt. Daar gaat het over in de boeken Kronieken/Ezra-Nehemia. Het is maar hoe je kijkt. Wat zie je? Menselijk gesproken stelt het allemaal niet zoveel voor. Zeker als je vergelijkt met vroeger. Dat kennen wij ook wel. We hebben de neiging om ‘vroeger’ te idealiseren. Vroeger was het beter. In ons land, in de kerk. Toen zaten de kerken nog vol. Toen kon je nog op elkaar aan. Vroeger… O, ja? De ouderen daar in Jeruzalem vergissen zich. Het gebouw van de tempel mocht vroeger dan groter zijn geweest, maar was het echt beter? Ze vergeten dan maar even alle afgoderij die er in de tempel van Salomo heeft plaatsgevonden…

Het is allemaal kleiner nu, kwetsbaarder. Maar is dat minder? Het gejuich en de blijdschap zijn er niet minder om. Dat is best een spiegel voor ons leven. Als het moeilijk wordt in ons leven. Als we door perioden van aanvechting gaan, van ziekte, van tegenslag. Persoonlijk of als kerk. En de kerk wordt in onze dagen kleiner. Gaan we zitten kniezen? Hebben we heimwee? Of kun je dan nog juichen en vol blijdschap zijn. En waar haal je dat dan vandaan?

Één manier waarop wij dat vaak doen is: Niet denken aan wat geweest is, de blik naar voren! Geen oude koeien uit de sloot halen. Wat gebeurd is, is gebeurd. Deze dagen, 4-5 mei, denken we terug aan de Tweede Wereldoorlog, de diepste wereldcrisis, die er ooit geweest is. Afgelopen week was in het nieuws dat Duitse jongeren dat een beetje zat worden. Dat ze zich nog steeds schuldig zouden moeten voelen over hun land en de geschiedenis van het Nazisme.  ‘Wij zijn er niet bij geweest, het was niet onze oorlog, het is niet onze schuld.’

Je hoopt dat het in de tijd van Ezra en Nehemia ook zo gaat. Dat het volk weer met een schone lei kan beginnen. Voor de zonden en de afgoderij heeft de generatie van hun ouders het volle pond betaald. Zij maken een nieuwe start. En zij gaan het beter doen. Want ze hebben nu wel door dat ze God en Zijn wet serieus moeten nemen. In deze boeken treft het hoezeer de nadruk ligt op gehoorzaamheid aan Gods geboden. Een oprecht verlangen om het vanaf nu echt goed te doen. Om de nieuwe kans die ze gekregen hebben niet te verspelen. Ze gaan vol goede moed, met blijdschap en vreugde aan de gang.

Maar, en dat zult u wel herkennen, God dienen, dat is gemakkelijker gezegd, dan gedaan… Nehemia beschrijft in zijn boek (hoofdstuk 13):

15 In die dagen zag ik in Juda mensen die op de sabbat de wijnpersen aan het treden waren en die hopen graan brachten en die op ezels laadden, en ook wijn, druiven en vijgen en allerlei andere lasten. Zij brachten die naar Jeruzalem op de sabbatdag. Op de dag dat zij dat voedsel gingen verkopen, waarschuwde ik hen. 16 Ook woonden er Tyriërs, die vis aanvoerden en allerlei koopwaar, die zij op de sabbat aan de Judeeërs en in Jeruzalem verkochten. 17 Toen riep ik de edelen van Juda ter verantwoording en zei tegen hen: Wat is dit voor een wandaad die u verricht, waardoor u de sabbatdag ontheiligt? 18 Deden uw vaderen niet evenzo? En vervolgens bracht onze God al dit kwaad over ons en over deze stad. En u voegt nog eens toe aan de brandende toorn over Israël door de sabbat te ontheiligen!’

‘Nee, hè’, denk je dan. ‘Wat zonde! Wat dom!  Waarom doen ze dat nou? Krijgen ze de kans om met een schone lei te beginnen, Jeruzalem en de tempel weer op te bouwen, hun bestaan weer op te bouwen. Met God weer overnieuw te beginnen. En dan dit! Onbegrijpelijk!’ Helaas… ook dit gaat weer uitlopen op een mislukking… Het bewijs is nu wel geleverd: Het gaat gewoon nooit werken tussen God en mensen. Wij kunnen het niet.

Dat ligt heel dicht aan tegen wat onze catechismus zegt op grond van de Bijbel, dat wij mensen ‘van nature geneigd zijn God en onze naaste te haten, niet in staat tot enig goed en geneigd tot alle kwaad.’ Dat is geen uit de lucht gegrepen leerstelling, maar dat is wat je voor je ogen ziet gebeuren, hier in Nehemia, in de wereld om je heen, en als je goed kijkt ook in je eigen hart en leven.

Misschien denkt u helemaal niet zo negatief over uzelf. Over uw zondigheid. Wij vinden het ‘zwaar’ om daar de nadruk op te leggen. In de praktijk denken wij gemakkelijk positief over onszelf. Als wij over iemand negatief denken, dan is het vaak over een ander. Als er iemand koppig is, of lastig, of irritant, dan ligt het nooit aan onszelf. Ik doe mijn best, ik doe het goed, ik wil wel vergeven en vergeten, maar hij of zij… Ja, dat zal… Zegt zo denken over een ander niet heel veel over jezelf? In de praktijk zijn het onze vooroordelen over anderen, over elkaar, die het ons onmogelijk maken te veranderen. Vooroordelen zetten bij voorbaat de piketpaaltjes vast in de grond. ‘Hij is nu eenmaal zo. Ik denk daar nu eenmaal anders over. Punt.’

En toch lijkt er wel iets veranderd te zijn. Als Ezra en Nehemia deze misstanden aan de kaak stellen, dan wordt er naar ze geluisterd. Het volk is bereid zich onmiddellijk te bekeren. Ze gaan de sabbat serieus houden. Het volk is in hun gedrag nog niet perfect – nog steeds niet! –, maar innerlijk is er iets anders. De eigenwijsheid is er af.

Zou dat echt zo zijn? Dat u en ik kunnen veranderen? Dat je van gedachten kunt veranderen? Dat je hart kan veranderen?

Ja, dat is het wonder wat we al in het Oude Testament kunnen zien. Deze boekjes Ezra-Kronieken zijn in de Joodse canon de laatste boekjes. Het is het slot, het laatste dat verteld wordt. In onze indeling van het Oude Testament zijn het niet de laatste boekjes, maar qua tijd is het sowieso wel het laatste wat we horen over Israël in het Oude Testament.

En dan is het toch wel enorm hoopgevend, wat we lezen in Nehemia 8:

 ‘1 Toen de zevende maand aanbrak en de Israëlieten in hun steden waren, 2 verzamelde heel het volk zich als één man op het plein dat voor de Waterpoort ligt; en zij zeiden tegen Ezra, de schriftgeleerde, dat hij het boek moest brengen met de wet van Mozes, die de HEERE Israël had geboden. 3 Ezra, de priester, bracht de wet voor de gemeente, zowel mannen als vrouwen en al wie wat zijn verstand betrof in staat was ernaar te luisteren, op de eerste dag van de zevende maand. […] 10 En Nehemia (hij was Zijne Excellentie, de stadhouder), Ezra, de priester en schriftgeleerde, en de Levieten die het volk onderwezen, zeiden tegen heel het volk: Deze dag is heilig voor de HEERE uw God. Rouw dan niet en huil niet. Heel het volk huilde namelijk toen ze de woorden van de wet hoorden. 11 Verder zei hij tegen hen: Ga, eet lekkernijen en drink zoete dranken. En deel uit aan hen voor wie niets is klaargemaakt, want deze dag is heilig voor onze Heere. Wees niet bedroefd, want de vreugde van de HEERE, dat is uw kracht.’

We lezen hier dat het volk zich verzamelt ‘als één man’, en dat ze willen dat Ezra de wet voorleest. Alleen dat al… Dat ze uit eigen beweging zich stellen onder Gods heilige wet. Dat ze blijkbaar het verlangen in hun hart hebben naar God, naar wat God van hen wil. Dat ze het verlangen hebben om God te dienen. Dat is echt iets anders dan wat we tot nog toe in het OT gehoord hebben.

Blijkbaar bestaat dat. Ja, hopelijk herkent u dat ook. Dat ook u en jij ernaar verlangt niet je eigen weg te gaan, je eigen leven te leven, maar dat je er actief naar op zoek bent om God te dienen. Je zit hier vanmorgen in de kerk. Heeft dat daarmee te maken? Is dat wat je hier zoekt? Wat wil God van mij?

Het volk wordt er niet blij van wat ze dan horen. Net als wij, horen ze in de wet over mislukking op mislukking. De ongehoorzaamheid, de zonde. Ze beseffen dat ze er nog lang niet zijn! Er staat: ‘Heel het volk huilde namelijk toen ze de woorden van de wet hoorden.’ Het raakt ze echt. Het raakt ze diep.

Maar Ezra en Nehemia samen denken niet: Net goed. Nu weten ze wat hen te doen staat. Integendeel ze benadrukken dat het volk niet moet huilen, maar feest moet vieren! ‘Ga, eet lekkernijen en drink zoete dranken. En deel uit aan hen voor wie niets is klaargemaakt, want deze dag is heilig voor onze Heere. Wees niet bedroefd, want de vreugde van de HEERE, dat is uw kracht.’

Hiermee benadrukken ze dat we de wet, het Oude Testament, niet moeten lezen als een boek van regeltjes voor ons mensen en vervolgens als een boek van de mislukking op mislukking van ons mensen. Dan lezen we verkeerd, dan begrijpen we het verkeerd. Dan denken we dat de Rode draad, een draad van mislukking is. Maar de Rode draad is de vreugde van de HEERE. Van het lezen van de wet moet je juist vrolijk worden.

Juist omdat het daarin gaat over de vreugde van God. Dat God er blijkbaar nog plezier in heeft. Plezier in mensen, in Zijn volk. Dat Hij het nog niet zat is. Het welbehagen van God, heet dat ouderwets. Als je dat beseft, en als je ook vandaag zo om je heen kan kijken in deze wereld. Ja, dan komt alles in een ander licht te staan. Dan wordt elke dag een feestdag.

Dan kun je je voorstellen dat de schrijver van Kronieken de hele geschiedenis van de wereld en van Israël nog eens dunnetjes over doet. Kronieken is een hervertelling van die lange geschiedenis. Van de schepping tot de herbouw van de tempel. Wij vinden dat dan een beetje saai. Waarom moet dat opnieuw? Maar dit is daarvan de reden: De Rode draad is niet die van de menselijke mislukking, maar van de vreugde van de HEERE. Als in Kronieken over David en Salomo verteld wordt, dan worden niet hun misstappen vermeld, zoals in de boeken Samuël en Koningen. Over David die vreemd gaat met Bathseba bijvoorbeeld. En over Salomo die zijn 1000 vrouwen volgt in afgoderij. Dat poetst de schrijver weg. Of beter gezegd: Dat valt voor hem volledig in het niet bij waar het volgens hem om gaat.

En wat is dat dan? Dat is het refrein uit 1 Kronieken 16[1]:

34 Loof de HEERE, want Hij is goed, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig. 35 En zeg: Verlos ons, o God van ons heil, en breng ons bijeen, en red ons vanuit de heidenvolken, opdat wij Uw heilige Naam loven en ons beroemen in Uw lof. 36 Geloofd zij de HEERE, de God van Israël, van eeuwigheid tot eeuwigheid! En heel het volk zei: Amen! En het prees de HEERE.’

In deze boeken ligt alle nadruk op de eredienst, op de liturgie, op het zingen voor God. En dit refrein van David keert keer op keer terug: in Davids gebed, bij de bouw van de tempel onder Salomo, bij de reformatie onder koning Josafat en bij de herbouw van de tempel. ‘Loof de HEERE, want Hij is goed, want Zijn goedertierenheid [=trouw, loyaliteit] is voor eeuwig.’

Ik moest denken aan de Golden Gate Bridge bij San Francisco in de Verenigde Staten. U ziet de brug op de foto bij deze preek. De hangbrug is kilometers lang en wordt omhoog gehouden door enorm dikke staalkabels. Een roodgeverfde staalkabel van 92 centimeter  dik. Die hele Golden Gate Bridge hangt aan die kabels.

Daar moest ik aan denken bij de Rode Draad in de Bijbel. Dat is niet zo’n ielig draadje wat je zomaar afbreken of afknippen kan. Nee, heel de geschiedenis hangt aan de goedheid en trouw en van de HEERE. Daar doen de zonden van Israël en ons niets aan af. Die goedheid van God kunnen wij onmogelijk stuk krijgen. ‘Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.’

Anders dan wij denken, mislukt er niets bij God. De wereld is geen mislukt project. Ook Israël is geen mislukt project. Ook u en ik zijn geen mislukkelingen. Wij zijn zondaren, ja. Maar ‘loof de HEERE, want Hij is goed!’

De boeken Ezra-Kronieken zijn ook in die zin een brug naar het Nieuwe Testament. Als Jezus ten tonele verschijnt, dan is dat niet iets nieuws en onverwachts. Dan is dat geen afscheid van het Oude, nee het is een vervulling, een voortzetting van Gods ene grote project om van deze wereld, die in zonde gevallen is, weer helemaal Zijn koninkrijk te maken. En Israël wordt met de komst van Jezus niet afgedankt, maar komt juist tot Zijn bestemming: eindelijk worden ze tot zegen van alle volken, zoals al aan Abraham beloofd.

Oude en Nieuwe Testament worden bij elkaar gehouden door het refrein ‘Loof de HEERE, want Hij is goed, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.’ Het Oude Testament gaat niet als een nachtkaars uit, maar blijft volledig deel uitmaken van Gods weg en werk. God doet nooit iets weg. God laat nooit los wat Zijn hand begonnen is.

De Rode Draad van Gods goedheid is onbreekbaar. Het staal van Zijn liefde is niet kapot te krijgen.

Als deze boekjes 1-2 Kronieken, Ezra, Nehemia, zo hoog gestemd zijn, zo vol vreugde en muziek, vol lofzang en hoop, waarom zijn ze dan niet zo geliefd? Ik denk door de eindeloze geslachtsregisters die erin voor komen. De eerste 9 hoofdstukken van 1 Kronieken bestaan compleet uit namenlijsten. Namen, namen en nog eens namen. De schrijvers hebben een voorkeur voor lijstjes en opsommingen.

Toch heeft dat wel iets heel moois: Bij God wordt niemand vergeten. En niemand wordt afgeschreven. Ten tijde van de tweede tempel dachten ze niet: ‘Wij zijn het helemaal. Laten we onze zondige voorouders maar uit onze geschiedenisboekjes schrappen.’ Nee, ze staan er allemaal in. Ze horen er voor God allemaal bij.

Maar het heeft nog een andere belangrijke reden, kunnen we opmaken uit 1 Kronieken 9:

1 Heel Israël werd in geslachtsregisters ingeschreven, en zie, zij zijn geschreven in het boek van de koningen van Israël. De Judeeërs werden vanwege hun trouwbreuk in ballingschap gevoerd naar Babel. 2 De eerste inwoners die zich in hun bezit, in hun steden, vestigden, waren Israëlieten, de priesters, de Levieten en de tempeldienaren.’

De taken van de priesters, Levieten en tempeldienaren waren erfelijk. Je afstamming, je voorouders waren belangrijk, omdat je in hun voetsporen een taak had in en om de tempel. Israël besefte na de ballingschap dat ze een volk van ambtsdragers waren. Dat God voor hen ieder een plan en taak had. In de eerste plaats in de eredienst, de tempel. De één zong, de ander bracht offers, de derde bespeelde een instrument, anderen bewaakten de tempelpoorten. Ieder droeg zijn steentje bij, om de lofzang gaande te houden.

En je proeft in deze boeken: al die lijstjes, die regels, dat is geen dor wetticisme, dat is geen blinde organisatiewoede, er zit het verlangen onder om voor God te zingen. Omdat ze eindelijk hebben begrepen dat hun hele bestaan, het fundament onder hun leven, niets anders is dan de goedertierenheid van de HEERE. En dat je dan niets anders wilt en kunt  dan samenkomen en zingen.

Het is belangrijk als dat ook tot ons doordringt. In de kerk samenkomen en zingen. Dat is in ons leven ons belangrijkste werk. Daarin komen we het dichtst bij de kern, bij het doel van ons bestaan. In onze beleving kan dat wel eens anders zijn. We kunnen soms zingen, zonder dat ons hart erbij is. En we kunnen soms denken: Wat gaat hier nu van uit? Wat is het nut nu van zo’n kerkdienst?

Maar als je de Rode Draad van de Bijbel te pakken hebt. Als je de HEERE, de God van Israël, leert kennen. Dan kan je niet anders meer dan feestvieren. Ja, dan versta je dat als je roeping, als je ambt. Al blijf je keer op keer in zonde vallen, één ding is er dan in ieder geval veranderd: Je wilt zingen. Want je ziet dat het ook de Rode draad in je eigen leven is: ‘Loof de HEERE, want Hij is goed, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig!’

Amen

Gebruikte citaten komen uit de Herziene Statenvertaling

[1] Zie voor hetzelfde refrein vers 41; 2 Kronieken 5:13; 7:3,6; 20:21; Ezra 3,11. En Psalm 106, 107, 118, 136.

Rode draad (4) – Geschriften

Preek over de hoofdlijn van de Geschriften (Ruth, Esther, Job, Psalmen, Spreuken, Prediker, Hooglied, Klaagliederen).

Nicolas Poussin – Boaz en Ruth op het veld (1660-4, Musée du Louvre)

Gemeente van Jezus Christus,

  1. Wat doen die rare Geschriften in de Bijbel?

Wat zijn we blij met de Bijbel. Deze week werd er een onderzoek bekend gemaakt dat steeds minder mensen in Nederland in God geloven. Voor het eerst zijn de ‘gelovigen’ echt in de minderheid. 25 procent van de mensen in Nederland is atheïst, 17 procent gelooft in God. Het gros van de mensen zit daar tussen in, zij weten het niet. Daarom zijn we blij met de Bijbel. De Bijbel is het boek waarin God ons zelf vertelt Wie Hij is. Dat hebben we blijkbaar hard nodig…

In de eerste drie preken over de Rode Draad van de Bijbel hebben we dat ook prachtig kunnen zien. In de Thora, de wetboeken, Genesis-Deuteronomium leren we God kennen als de God van Abraham, Izak en Jakob. Hij openbaart Zijn Naam, Jahwe, aan Mozes. Hij maakt Israël tot Zijn volk, sluit een eeuwig verbond. In de vroege profeten, Jozua-Koningen, horen we hoe moeilijk het volk het vond om God te dienen, maar God bleef trouw, zond gezalfden, richters, koningen. In de latere profeten, Jesaja tot Maleachi hoorden we dat God ook profeten gebruikte om het volk bij Hem terug te brengen. Ze voedden het geloof in God met oordeel en heilsboodschap. Deze grote rode draad, deze lange geschiedenis van God en Israël is, ontdekten we al eerder, open naar de toekomst, naar Jezus Christus.

Je zou zeggen, dan is het Oude Testament af. Het is een prachtig verhaal over God en Zijn volk. We horen er Wie Hij is, we leren de HEERE kennen. Niets meer aan doen.

Toch staan er nog van allerlei kleine boekjes, geschriften, her en der verspreid in het Oude Testament. Op het overzicht op uw blad kunt u dat zien: Na de Richteren staan er opeens Ruth. Dan heb je Esther. En dan een aantal boeken met liederen, gedichten en wijsheid: Job, Psalmen, Spreuken, Prediker, Hooglied. En tussen de profeten staat nog het geschrift Klaagliederen. Het zijn geschriften die het grote geschiedenisverhaal van God met Israël als het ware onderbreken. Wat voegen die dan toe?

Neem nou Prediker. Midden in het Oude Testament – dat gaat over vertrouwen op God, over Gods plannen die zich ontvouwen – staat dan opeens:

‘Een en al vluchtigheid, zegt Prediker,

een en al vluchtigheid,  alles is even vluchtig.’ (Prediker 1:2) 

Prediker is een boekje waarin de alledaagse wijsheid van Israël is opgetekend. Het zou kunnen dat Salomo de schrijver is, maar de inhoud is heel algemeen. Het gaat over iemand die op leeftijd is gekomen en zich afvraagt: ‘Waar heb ik nu mijn hele leven voor gewerkt en gesloofd?’ Alles gaat voorbij. Mijn leven gaat voorbij. En er blijft niets van over. Hè, denk je dan? Ja, dat denk ik sosm ook, maar staat dat in de Bijbel? Lekker bemoedigend… En wat heeft dat met God te maken? Luther vond dat Prediker eigenlijk maar geschrapt moest worden uit de Bijbel.

En dat dacht hij bij nog zo’n boekje: het Hooglied. Het Hooglied is een verzameling liefdesgedichten. Over de liefde tussen man en vrouw in hele beeldende taal. Zo begint het:

‘Laat hij mij kussen met de kussen van zijn mond, want uw uitnemende liefde is  beter dan wijn.  Uw zalfoliën zijn heerlijk van geur, uw naam is een uitgegoten zalfolie. Daarom hebben de meisjes u lief.   Trek mij mee, wij zullen achter u aan snellen.’ (Hooglied 1:2b-4a) 

In veel gezinnen was en is het gebruikelijk om de Bijbel aan tafel bij de maaltijd te lezen van kaft tot kaft, voorin beginnen, elke dag een stukje, tot hij uit was. Maar waar er kinderen aan tafel zaten, werd het Hooglied vaak even overgeslagen. Die gedichten over man en vrouw, zoenen en vrijen, over borsten en seksualiteit, die zijn niet bestemd voor kinderoren. Nee, en sowieso: wat doen zulke gedichten in de Bijbel? De Bijbel gaat toch over God en geloof?

  1. Het gaat in de Bijbel over gewone mensen, niet over ‘spiritualiteit’.

Op een hele bijzondere manier, komt zo in het Oude Testament de vraag aan de orde, die ergens bij ons allemaal ook leeft, bij mij, maar bij u vast ook: Prachtig, dat grote verhaal van God en Israël, die rode draad van het verbond. Maar wat heb ik daaraan? Wat heeft dat met mij te maken? Met mijn gewone leven, het leven zoals Prediker dat beschrijft, van geboren worden, leven, werken, sterven. En zoals Hooglied het beschrijft: het leven van relaties, van man en vrouw, van liefde.

Prachtig die rode draad van Gods trouw door de eeuwen heen, van de openbaring van Zijn Naam, verhalen van lang geleden over wonderen, koningen en profeten, maar wat heb ik daaraan in het leven van alle dag? Als ik het nieuws zie, aanslagen in Parijs, oorlog in Syrië, ziekte in mijn leven of in de familie. Ik moet hard werken voor mijn geld. Ik ben druk met mijn gezin. Ik zie ondertussen helemaal niets van die God.

Die geluiden hoor je in de Bijbel zelf dus al. Die worsteling is niet alleen onze worsteling, maar die hebben we gemeenschappelijk met alle mensen, ook de mensen in de Bijbel. Dat is ook het bijzondere aan de Bijbel: Het is niet zomaar een verhaal over God, waarin alles soepel loopt en fantastisch gaat. Ja, God is er, maar de mens is er ook, met zijn twijfels en zijn zorgen. Die hoort er blijkbaar van meet af aan helemaal bij.

De Bijbel gaat niet alleen over God, en over de grote geschiedenis. Dat zou over onze hoofden heen gaan. Nee, het gaat ook over gewone mensen, over het gewone leven. De Bijbel is geen boek dat supergelovigen van ons wil maken. Alsof we al die verhalen, die hele geschiedenis, die wonderen, gewoon maar moeten slikken. Alsof we ons gewone dagelijks leven- waarin dat soort dingen allemaal niet gebeuren, maar waarin we gewoon onze zorgen hebben over die repetitie op school, de ruzie met die collega, het saldo van je bankrekening – aan de kant moeten zetten. Alsof het zou gaan om spiritualiteit, om geloof als iets vaags, om inspiratie, om troost en bemoediging. Geloof in God als iets wereldvreemds.

Nee, de mensen die we tegenkomen in de Bijbel, staan met hun voeten in de modder. Soms letterlijk. Het boek Job vertelt over een man die alles kwijtraakt, zijn kinderen, zijn bezittingen, zijn huis en eindigt op de vuilnisbelt. Daar in de diepte roept hij het uit:

‘Mijn ziel walgt van mijn leven; ik laat mijn klacht de vrije loop; ik spreek in de bitterheid van mijn ziel. Ik zal tegen God zeggen: Verklaar mij niet schuldig; laat mij weten waarover U mij ter verantwoording roept. Doet het U goed dat U onderdrukt, dat U de inspanning van Uw handen verwerpt, terwijl U over het voornemen van de goddelozen licht laat schijnen?’ (Job 10:1-3) 

Ja, dat staat ook in de Bijbel… Al die verhalen over God, die slik je niet als zoete koek, als je zo diep zit als Job. Daar weet u in uw eigen leven vast alles van. Al durven we daar soms moeilijk ruimte aan te geven. Aan de klacht. De schreeuw om recht. Op één of andere manier denken we soms dat je als gelovige alles maar moet aanvaarden. En daardoor hebben veel mensen ook afgehaakt van het geloof in God. Want dan raak je in de knoop.

Ja, de Bijbel gaat over God, over de rode draad van Zijn trouw, maar het gaat ook over gewone mensen, over u en mij, over de ervaring van alledag, over mensen die hun mond open durven te doen, zelfs tegen God. Heel concreet, en heel hard. Zoals in het boekje Klaagliederen. Een verzameling van 5 liederen over de val van Jeruzalem en de verwoesting van de tempel in 587 v.Chr.. Heel aangrijpend hoor je daar hoe gewone mensen dat ervaren hebben, hoe afgrijselijk het was:

‘Hef tot Hem uw handen op, vanwege het leven van uw kleine kinderen, die van honger versmachten op de hoeken van alle straten. Zie, HEERE, en aanschouw aan wie U zo gedaan hebt! Moeten vrouwen hun eigen vrucht eten, kleine kinderen die zij op handen droegen? Moeten dan in het heiligdom van de Heere gedood worden priester en profeet?’ (Klaagliederen 2:19b-20) 

Juist doordat dit soort dingen, deze kleine geschriften over de ervaring van gewone mensen, ook in de Bijbel staan, komt de Bijbel heel dichtbij. Geloof in God, dat is niet iets van zondags, en van mooie verhalen van lang geleden, maar het gaat over de vraag wat God te maken heeft met u en jou en mij en met ons gewone leven, met de hoogten en met de diepten.

  1. De rode draad moet landen in ons leven, we mogen helemaal meedoen bij God!

Het wordt helemaal bijzonder als we beseffen dat God zelf wilde dat deze Geschriften in de Bijbel zouden komen. Ook die woorden waarin Hijzelf beschuldigd en aangeklaagd en ter verantwoording geroepen wordt. Je zou zeggen dat het afbreuk doet aan de mooie boodschap van de Bijbel. Maar we geloven dat bij de vorming van de Bijbel de Heilige Geest een actieve rol heeft gespeeld. God vond zelf dat dit er ook in moest. Dat is bijzonder.

‘Maar waarom?’ kunnen we ons dan afvragen. Dat is denk ik vrij simpel. Kijk, hier heb ik die rode draad, waar we mee begonnen zijn. Een prachtige rode draad. Die staat voor dat prachtige verhaal over God in de Bijbel. Maar we snappen allemaal: als je zo’n rode draad op een klosje laat zitten, dan heb je er in wezen toch niets aan. Nee, met die rode draad moet je aan de slag gaan. Daar moet je bijvoorbeeld een lekkere warme trui van maken. Dan heb je er echt iets aan. Dan kun je er iets mee in je leven.

Zo geldt dat voor die grote rode draad van die lange geschiedenis van God en Israël ook. Je kunt denken: een prachtig verhaal. Over mensen van vroeger. Je windt het even af, je kijkt er even naar en je rolt het weer op. En dat is nu precies niet de bedoeling. De bedoeling is dat die rode draad landt in je leven. Dat je er iets mee doet. Dat je hem aantrekt als een trui. Dat je zelf méé gaat doen in dat verhaal van God.

Een prachtig voorbeeld daarvan is het verhaal over Esther. Een gewoon Joods meisje dat in de tijd van de ballingschap koningin wordt. Maar dan is daar Haman, die het Joodse volk wil vernietigen, en dan staat Esther voor de keus: Leef ik lekker mijn eigen leven, of ga ik de uitdaging aan, neem ik mijn rol op in dat grote verhaal van God. Esthers oom Mordechai zegt dan tegen haar:

‘Want als je je in deze tijd in diep stilzwijgen hult, dan zal er vanuit een andere plaats verlichting en verlossing voor de Joden komen, maar jij en het huis van je vader zullen omkomen. En wie weet of jij niet juist voor een tijd als deze tot deze koninklijke waardigheid gekomen bent.’ (Esther 4:14) 

Mordechai daagt haar uit om méé te gaan doen in dat grote verhaal van God. Ze kan ervoor kiezen dat niet te doen. Dan gaat God op een andere manier ook wel door. Maar de uitdaging is voor haar: méé doen! [rode trui] Trek je hem aan Esther? Geloven, in God geloven, dat is blijkbaar je geroepen weten je verantwoordelijkheid te nemen, jezelf leren zien als een schakeltje in dat grote verhaal van God met de wereld.

Juist deze Geschriften laten zien hoe dat ging en gaat in het leven van gewone mensen. Zo vertelt de Bijbel ook het verhaal van Ruth uit Moab, die meetrekt met haar schoonmoeder Naömi naar Israël. Ruth stond eerst buiten het geloof in de HEERE, buiten het volk van God. Maar ze voelt er zich door aangetrokken, ze kan het niet loslaten. En ze zegt:

‘Want waar u heen gaat, zal ik ook gaan, en waar u overnacht, zal ik overnachten. Uw volk is mijn volk en uw God mijn God. Waar u sterft, zal ik sterven, en daar zal ik begraven worden. De HEERE mag zó en nog veel erger doen: voorzeker, alleen de dood zal scheiding maken tussen mij en u.’ (Ruth 1:16b-17) 

Ze gaat mee. Ze trekt de rode trui aan. Ze gaat meedoen in het grote verhaal van God. En zo wordt ze de overgrootmoeder van koning David. Een gewoon meisje. Het laat zien dat dat die rode draad van de Bijbel er niet kan zijn zonder mensen, zonder mensen die in God geloven. God schakelt mensen in. Niet alleen lang geleden, maar ook vandaag de dag.

Tijdens het lezen van de Bijbel komt die vraag bij mij en u terecht: Doe je mee? Laat je je inschakelen? Laat je je meenemen? Nee, niet omdat het één groot succesverhaal is in de Bijbel, dat zie je wel aan Job en Klaagliederen en Prediker. Maar omdat het je niet meer loslaat. Omdat die rode draad van de Bijbel je zit als gegoten. De ervaringen, de verhalen uit de Bijbel, ze zijn zo herkenbaar. Ze gaan over jou en mij. Ze verbinden ons leven met God.

  1. De rode draad past Christus als gegoten, Hij is het die zich volkomen invoegt in Gods plan.

Al zeg ik dat misschien te gemakkelijk. Hoezeer de ervaring van gewone mensen, van het gewone leven, ook aan bod komt in de Bijbel, die trui zit ons niet echt als gegoten. Die blijft kriebelen. Dat heb je wel eens, hè, met een wollen trui. Ergens is hij heerlijk warm, maar dat gekriebel gaat irriteren. Je bent blij als je de trui weer uit kan trekken en je laat hem maar weer een poosje in de kast liggen. Dat is met die rode draad in de Bijbel ook. Zo gaat het met het geloof in God vaak in ons leven. We zijn niet altijd even enthousiast om God te dienen en in Zijn straatje te lopen.

Daarom hebben we soms ook moeite met de Psalmen. Ook één van die boeken in de Geschriften. Een bundel van 150 liederen die al gezongen werden in de tempel in Jeruzalem. Natuurlijk, er zijn psalmen die heel geliefd zijn, 23 ‘De HEERE is mijn Herder; 42 ; 68 ‘Geloofd zij God met diepst ontzag’; 84; etc. Maar het is vaak zo dat als we de psalmen zingen hier in de kerk, dat ze ook kriebelen. Het zijn liederen uit het gewone leven gegrepen, over het leven, over de mooie schepping, over moeite en verdriet, over dankbaarheid en zegen, en toch… ze zijn vaak zo rauw en direct of zo diep gelovig, als wij ten diepste helemaal niet zijn. ‘Wat zing ik eigenlijk?’, denk je soms hier in de kerk.

Er is maar één iemand die die Psalmen écht mee kon zingen, en dat is Jezus Christus. Want er is maar één iemand in wie de rode draad van God echt werkelijkheid wordt, Jezus. Die deze trui volkomen past. Er is maar één iemand die zich volledig in laat schakelen door God, die zich volkomen invoegde in Gods plannen, Jezus. Het hele Oude Testament die hele rode draad, die past Christus als gegoten, die wordt mensvormig.

De tekst uit het Oude Testament die het meeste in het Nieuwe aangehaald wordt, is een tekst uit de Psalmen, op uw blad:

‘Een psalm van David. De HEERE heeft tot mijn Heere gesproken: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gemaakt zal hebben tot een voetbank voor Uw voeten.’ (Psalm 110:1) 

Jezus zelf noemt dat ‘vervulling’. Vervulling, dat betekent niet de profetieën uit het Oude Testament als het ware ‘uitkomen’, blijken te kloppen. Nee, het betekent dat Jezus zich het Oude Testament volkomen aantrekt. Dat Hij leeft, zoals God in het Oude Testament zegt dat een mens zou moeten leven. Volkomen gehoorzaam, volkomen ingeschakeld in dat grote verhaal van God en mensen.

Het Oude Testament gaat nergens expliciet over Jezus, maar als je Jezus kent uit het Nieuwe Testament, dan zie je Hem overal in het Oude Testament terug. En dat is essentieel. Dat is echt heel belangrijk. Want doordat Jezus dat heeft gedaan, is die rode draad, dat grote verhaal echt geland. In ons leven lukt dat zo moeilijk, en in feite helemaal niet. Die worsteling, dat is dat kriebelen van die trui. Maar Jezus maakt het voor ons behapbaar. Hij maakt de rode draad mensvormig.

Jezus vervulde de sterfelijkheid van Prediker, toen Hij op 33-jarige leeftijd moest sterven aan het kruis. Jezus vervulde de diepte van de liefde van Hooglied: ‘Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn Eniggeboren Zoon gegeven heeft.’ Jezus vervulde het verdriet van Job en Klaagliederen toen Hij aan het kruis riep ‘Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten’, woorden uit Psalm 22. Jezus vervulde de toewijding van Esther, het gevaar voor het eigen leven. ‘Kom ik om, dan kom ik om.’ Jezus kent de overgave en vereenzelviging van Ruth, als Hij onder ons komt wonen, mens is zoals wij: ‘Uw God, is Mijn God, Uw volk, is Mijn volk.’

Zo zingen we dan ook de psalmen in de kerk. We zingen met Jezus mee. We geloven in Zijn kielzog. Hij is ons voorgegaan. We mogen Hem volgen. Hij maakt het geloven voor ons mogelijk. Hij brengt God bij ons, ís God bij ons, in het gewone leven, bij ons thuis. Jezus komt bij ons, in het ‘gewaad van het Woord’ (zo wordt ouderwets wel eens gezegt). Ten diepste ontmoeten we Hem bij het lezen in de Bijbel en Híj is het die ons vraagt: Ga je mee? Doe je mee? 

  1. De rode draad loopt door in ons gewone leven.

Je zou kunnen zeggen: Door de Bijbel te lezen, verandert dan je levensdoel. Ik hoop dat u dat herkent. Uit onszelf komen er levensdoelen als: succes, of genieten, of rijkdom, of familie. Daar leven we voor. Die Geschriften in de Bijbel leren ons dat het ook anders kan. Dat we ernaar streven onze plek in te nemen in het Grote Verhaal van God. Het boek Spreuken staat vol met praktische levenswijsheid. Daar wordt heel erg de nadruk gelegd op dat ene: Mensen die gaan voor rijkdom en succes zijn ten diepste dwaas:

‘De vreze des HEEREN is het beginsel van de kennis, dwazen verachten wijsheid en vermaning. […] Opdat je zult gaan op de weg van wie goed zijn, en je de paden van de rechtvaardigen in acht zult nemen. De vromen zullen immers de aarde bewonen, en de oprechten zullen erop overblijven. De goddelozen echter zullen van de aarde uitgeroeid worden, trouwelozen zullen ervan weggerukt worden.’ (Spreuken 1:7; 2:20-22) 

Door het lezen van de Bijbel ga je je leven in een ander perspectief zien. In Gods perspectief. Je leven van geboorte tot dood komt in het kader van de eeuwigheid te staan. Maar het blijft het gewone leven van alle dag.

Het is de uitdaging voor ons, om ons, net als Ruth in het gewone leven, die het verdriet kende van een overleden man en de zorg om brood op de plank, toch in alle trouw en eerbied toe te wijden aan God. Wie de trui past, trekke hem aan. Het is de uitdaging voor ons, om ons, net als Esther, in haar comfortabele leventje in het paleis, niet in slaap te laten sussen, maar ons leven in te zetten om anderen te redden. Wie de trui past, trekke hem aan. Het is de uitdaging voor ons, als ons vreselijke dingen overkomen, om ons, net als Job en Klaagliederen, niet van God af te keren, maar het naar Hem uit te schreeuwen. Wie de trui past, trekke hem aan. Het is de uitdaging voor ons om de liefde tussen man en vrouw rein en zuiver te houden, zoals in het Hooglied, als afspiegeling van de liefde van God voor ons. Wie de trui past trekke hem.

De Bijbel gaat over God, zeker. Maar ook over u, en jou en mij.

Amen

 

(De geciteerde bijbelteksten zijn afkomstig uit de Herziene Statenvertaling.)

Rode draad van de Bijbel (3) – Late Profeten

Themapreek over de hoofdlijn van de profeten Jesaja-Maleachi, gehouden in Everdingen.

Rafael – De profeten Hosea en Jona

 

Gemeente van Jezus Christus,

  1. Profeten: geen toekomstvoorspellers, maar storende stemmen

Wat zou het leuk zijn als je de toekomst kon voorspellen!

In de Adventstijd wordt nogal eens uit de profeten gelezen. Bekende profetieën, zoals ‘Een kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op Zijn schouders.’ ‘Zie, een maagd zal zwanger worden en een zoon baren en men zal Hem Immanuel noemen.’ ‘En gij, Bethlehem, bent zeker niet de minste onder de steden van Juda, uit u zal Mij voortkomen.’ ‘Er zal een scheut voortkomen uit de afgehouwen stronk van Isaï.’ En dan denken we: tjonge die profeten konden dat blijkbaar, de toekomst voorspellen, honderden jaren van te voren!

Maar zo is het niet helemaal. Geen mens kan in de toekomst kijken. We proberen het wel. Horoscopen zijn nog altijd populair. Astrologen en mediums verdienen er een dikke boterham mee. Het CBS maakt ramingen voor de economische groei in 2015. Al zaten ze er de afgelopen jaren telkens naast, de politiek en het bedrijfsleven zijn blij dat er volgend jaar 1,5% groei zal zijn. Minder werkeloosheid, een hogere koopkracht.

Waarom willen we zo graag de toekomst weten? Omdat het ons vandaag rust en zekerheid kan geven. Een gevoel van controle. We zullen niet verrast worden. We kunnen ons voorbereiden op onheil of ons vast rijk rekenen met voorspoed. We beseffen dat de toekomst alles te maken heeft met vandaag. Zo moeten we ook de profeten van het Oude Testament lezen: de profetieën die zij uitspraken waren geen boodschappen voor over honderden jaren, maar waren woorden voor hun tijd en hun plaats.

Het vak van profeet is dan ook niet zomaar ‘toekomstvoorspeller’. Wat dan wel? Een profeet is simpel gezegd: Een boodschapper. Hij geeft woorden van God door. Alles wat God te zeggen heeft, vertelt een profeet aan het volk. Een profeet krijgt een visioen, een droom of hoort God spreken en geeft dat door. Meestal heeft dat helemaal niets met de toekomst te maken, maar met het heden. En meestal is het een storende boodschap. In die zin dat we er niet op zitten te wachten.  Want als God het nodig vindt om direct te gaan spreken tot mensen, dan moet er wel echt iets aan de hand zijn, en meestal niets moois. Zoals de woorden die de profeet Amos in hoofdstuk 9 doorgeeft:

6 Hij, Die Zijn opperzalen in de hemel bouwde en Zijn gewelf op de aarde grondvestte, Hij, Die het water van de zee riep en uitgoot over het aardoppervlak: HEERE is Zijn Naam. 7 Bent u niet als de Cusjieten voor Mij, Israëlieten? spreekt de HEERE. Heb Ik Israël niet weggeleid uit het land Egypte,  de Filistijnen uit Kaftor en de Syriërs uit Kir? 8a Zie, de ogen van de Heere HEERE zijn gericht op dit zondige koninkrijk. Ik zal het wegvagen van de aardbodem.

In de tijd van Amos is Israël een zelfvoldaan volkje geworden, dat zichzelf op de borst klopt. ‘Wij zijn Gods volk, zie ons eens! Ons kan niets gebeuren. Wij kunnen doen wat we willen. God is voor ons, wie doet ons wat?’ Nou, zegt Amos, God zelf… Hij zal jullie wegvagen. Je kunt je voorstellen dat zijn hoorders hier niet heel blij mee waren. En dat is de typische rode draad door de profeten: In hun eigen tijd werden ze gehaat en gedood, vanwege hun storende boodschap, maar achteraf kregen ze gelijk… Waar kennen we dat van? Is dat niet de weg van Jezus Christus? Gehaat, gekruisigd, opgestaan uit de dood en uiteindelijk gelijk gekregen. Jezus Christus vervult de profeten op een veel diepere manier dan simpele vervulling.

De grote vraag die de profeten ons stellen, ja die Christus ons stelt, is: Wil je luisteren naar wat God te zeggen heeft? Sta je open voor correctie? De profeten liepen vaak tegen een muur op. Omdat wij mensen niet graag gestoord worden. Hebben wij soms ook een bordje ‘Do not disturb’/’Niet storen’ op ons hart hangen? Vaak wel, hè…

  1. Schrikdraad: Namens de HEERE de vinger op de zere plek

Je zou de profeten en hun boodschap kunnen vergelijken met schrikdraad. De rode draad is schrikdraad. Je weet wel, dat staat soms om een paardenwei. Misschien heb je het wel eens aangeraakt. Dan krijg je een behoorlijke schok door de elektriciteit die erop staat. Het is bedoeld om de dieren in wei te laten schrikken als ze proberen de wei uit te lopen. Dat wil de eigenaar natuurlijk niet. Dieren horen in de wei. Niet erg aardig om beesten zo’n schok te geven, maar ja, wel nodig.

Zo geven profeten het volk ook shock-therapie. Wanneer? Als ze buiten de lijnen gaan van wat God gezegd heeft. Buiten de lijnen van de wet van God. Als ze afdwalen van de weg die God met hen wil gaan. En dat gebeurde toen geregeld en nu nog steeds. Zoals dieren niet per se expres de wei uitlopen, maar gewoon te dom zijn om te begrijpen waar hun wei ophoud en de volgende begint, zo hebben mensen vaak ook helemaal niet door dat ze verkeerd bezig zijn. Zoals dieren een hek en schrikdraad nodig hebben. Zo hebben mensen Gods boodschap nodig om te beseffen dat ze een grens over gaan, dat ze verkeerd bezig zijn.

Dat is wel slikken voor ons. Wij zijn vaak trots op ons eigen geweten. We hebben het idee: Soms doen we verkeerde dingen, maar dan weet je dat ook zelf wel. Maar meestal doen we het goed, vinden we zelf. Veel mensen zeggen het: ‘Ik leef toch goed? Ik doe mijn best!’

Profeten, dat zijn dan mensen, die namens God zeggen: Dat zie je toch niet goed. Er zijn wel degelijk zware zonden in je leven, die je over het hoofd ziet. En de profeten gaan daarbij niet zachtzinnig te werk om mensen dat aan hun verstand te peuteren, ze kiezen de weg van de confrontatie. Ze roepen op tot bekering. Ze leggen de vinger op de zere plek. Lees bijvoorbeeld mee in de woorden Jeremia, hoofdstuk 22:

13 Wee hem die zijn huis bouwt met ongerechtigheid, en zijn bovenvertrekken met onrecht, die zijn naaste zonder te betalen laat werken en hem zijn loon niet geeft. 14 Die zegt: Ik zal voor mij een huis van grote afmetingen bouwen, met ruime bovenvertrekken. Hij hakt er voor zich vensters uit, overdekt het met cederhout en beschildert het met rode kleuren. 15 Wilt u koning zijn door te wedijveren in cederhout? Heeft niet uw vader gegeten en gedronken, en recht en gerechtigheid gedaan? Hem ging het toen goed! 16 Hij behartigde de rechtszaak van de ellendige en de arme. Toen ging het goed!  Is dat niet: Mij kennen? spreekt de HEERE. 17 Maar uw ogen en uw hart zijn op niets dan op uw winstbejag uit, op het vergieten van onschuldig bloed, op onderdrukking en op uitbuiting, om dat te doen.

Jeremia profeteerde in Jeruzalem. De stad van de tempel. De mensen vonden zichzelf goed en vroom: ze kenden de HEERE! ‘O ja?’ zegt Jeremia dan, ‘en de rijkdom en de weelde dan? Jullie leven hier in Jeruzalem ten koste van de armen in het land! Jullie gaan voor winst en grote huizen en nemen het niet zo nauw met het recht. Als je de HEERE kent, doe je dat soort dingen niet!’ Het zijn woorden die vandaag de dag nog net zo scherp klinken als toen. Want dat is eigen aan de profeten: nog steeds zijn ze schrikdraad. Hun woorden houden hun zeggingskracht. Ook voor vandaag. De thema’s van recht en gerechtigheid, het verbinden van het geloof met het leven van alledag staan centraal.

Steeds weer komt er in het nieuws hoe de kledingindustrie over de ruggen van de armen in India en Bangladesh gaat. Denkt u daaraan als u iets nieuws gaat kopen voor de Kerst? En als u de kerstboom in huis haalt en versieringen en eten, denkt u er dan ook even aan hoe de vluchtelingenkampen rond Syrië eruit zien? Niet leuk om aan te denken nee, dat stoort ons. Dat shockeert ons. Maar Kerst wordt een lachertje, schijnheiligheid, als we niet willen luisteren. Als we ons geloof in de HEERE niet willen verbinden met ons leven van alledag.

  1. Visnet: Ter verantwoording geroepen met dreiging van oordeel

Toch werkt zo’n schrikdraadje niet altijd. Als een koe maar hard genoeg doorloopt, komt zij er echt wel doorheen. Dat heb ik in de wei achter ons huis regelmatig zien gebeuren. Het is ook de ervaring van de profeten en daarin van God zelf: Hoe hard hun woorden ook waren, ze kwamen niet aan, de mensen gingen dóór. En dan gaan de profeten een stap verder. Namens God dreigen ze met komend oordeel.

De profetenboeken zijn in onze tijd niet echt populair. Ja, die mooie profetieën over de komst van Jezus. Maar verder? Vol met dreiging zitten ze. Oordeel op oordeel. Over koningen, over Jeruzalem, over het hele volk, over de omringende volken. Regelmatig hoor ik vanuit de gemeente dat we daarin vastlopen tijdens het lezen van Jesaja, Jeremia en Ezechiël, waar dat hoofdstukken lang achter elkaar doorgaat. Ook Micha kan er wat van, hoofdstuk 3:

9 Hoor nu dit, hoofden van het huis van Jakob en leiders van het huis van Israël, die een afschuw hebben van recht en al wat recht is, verdraaien, 10 die Sion bouwen met bloed en Jeruzalem met onrecht. 11 Hun hoofden spreken er recht voor geschenken, hun priesters onderwijzen voor loon, hun profeten plegen waarzeggerij voor geld. En nog steunen zij op de HEERE en zeggen: Is de HEERE niet in ons midden? Ons zal geen kwaad overkomen. 12 Daarom zal omwille van u Sion als een akker omgeploegd worden, Jeruzalem een puinhoop worden en de berg van dit huis tot hoogten in het woud.

Waarom staat dat allemaal in de Bijbel?

Zoals we zagen waren de profeten in hun dagen niet geliefd. Logisch als je dit soort dingen loopt te roepen. Maar, en dat is goed om te zien: Ze kregen gelijk! Die oordelen waar ze het over hadden, die kwamen er. Jeruzalem werd een puinhoop, Sion werd als een akker omgeploegd… Het was in de tijd van de ballingschap, toen al die oordelen over Israël heen rolden, dat men tot het inzicht kwam: Die profeten, waar we toen niet naar wilden luisteren, die hebben ons gewaarschuwd. Toen hebben ze rollen waar die profeten hun woorden opgeschreven hadden, of die door hun leerlingen opgeschreven waren, zorgvuldig verzameld en bewaard. Want het zijn woorden van God zelf gebleken. Ze vormen een levende herinnering: Laat het nooit meer zo fout gaan, als het toen fout ging. Laat die profetische woorden toe in je leven!

Die oordeelsprofetieën leerden hen en leren ons dus iets heel belangrijks: Met God valt niet te spotten. Je kunt niet zomaar leven zoals je zelf wilt. Die profeten werken als een visnet: zoals vissen gevangen worden uit de zee – en als ze eenmaal in het net zitten is er geen ontkomen meer aan, dan doet de visser met ze wat hij wil – zo brengen profeten mensen bij God. God vangt mensen met Zijn woorden, brengt ze bij Zich terug. Mensen hebben niet het laatste woord, dat heeft God. Hij rukt ons weg uit ons gewone leven, roept ons ter verantwoording, laat Zijn oordelen neerdalen.

Maar daarin zit ook iets heel moois. Jezus pakt dat beeld van het visnet later weer op als Hij zijn discipelen ‘vissers van mensen’ maakt. Dat is: mensen oproepen tot bekering, mensen terugbrengen bij God. Het oordeel, de harde woorden, de straf die soms daadwerkelijk volgt, ze zijn juist bedoeld om mensen te redden van de definitieve ondergang. Zelfs oordeelsprofetieën zijn op hun manier heilzame woorden.

  1. Reddingsboei: Verkondiging van heil in tijd van wanhoop

De rode draad door de profeten is schrikdraad. Om ons te schockeren en op het goede pad te brengen. En als dat niet genoeg is, dan is het ook een visnet. Dan halen wij Gods oordeel over ons hoofd af. Maar over die rode draad door de profeten valt meer te zeggen. De rode draad is er ook als een reddingsboei. Het valt op dat de profeten van vóór de ballingschap vooral woorden van waarschuwing en oordeel spraken, maar in de tijd van de ballingschap verandert dat.

Zo geeft Ezechiël dan aan het volk deze woorden door, hoofdstuk 37:

1 De hand van de HEERE was op mij, en de HEERE bracht mij in de geest naar buiten en zette mij neer, midden in een vallei. Die lag vol beenderen. […] 11 Toen zei Hij tegen mij: Mensenkind, deze beenderen zijn heel het huis van Israël. Zie, ze zeggen: Onze beenderen zijn verdord en onze hoop is vergaan, wij zijn afgesneden! 12 Profeteer daarom, en zeg tegen hen: Zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zal uw graven openen en Ik zal u uit uw graven doen oprijzen, Mijn volk, en Ik zal u brengen in het land van Israël.

Mooi is dat: vóór de ballingschap werden de profeten niet geloofd toen ze slecht nieuws brachten. Toen stoorden ze Israël in hun rustige leventje. Ten tijde van de ballingschap werden ze ook niet geloofd. Toen om precies het omgekeerde: het volk dacht dat het over en uit was tussen God en hen. Ze verzonken in wanhoop. Ze dachten dat het niet meer goed zou kunnen komen. En dan is daar opeens weer zo’n profeet, die namens God spreekt! Woorden van troost en bemoediging. En opnieuw kunnen ze het niet geloven…

God werpt door zijn profeten niet alleen het visnet van Zijn oordeel uit, maar ook de reddingsboei van Zijn goedheid en blijvende trouw. Dit is niet het einde! God gaat door! Zelfs met een morsdood volk, dat volkomen lamgeslagen is. Maar durf je dat te geloven? Of ben je bang om die profeet te geloven, bang om bedrogen uit te komen?

Veel mensen zeggen: Ach, die verhalen over Jezus, en alles wat die profeten gezegd hebben, het zijn maar woorden. Iedereen kan wel zeggen een boodschapper van God te zijn… Het is toch veel te gek wat die Ezechiël zegt: doden worden niet weer levend. Het is toch veel te gek dat verhaal over Jezus die opstaat uit de dood.

De profeten roepen ons terug naar God, brengen ons bij de HEERE. En dan dus ook bij de Heere Jezus. Hij is het vleesgeworden Woord. De mensgeworden profetie. Hij is  het schrikdraad, Jezus begint te preken met: ‘Bekeert u!’ Hij is degene die ons leven stoort. Die onze zonden blootlegt. En Hij is reddingsboei: ‘want Hij zal zijn volk redden van hun zonden’. Maar durven wij het daarmee te wagen? Durf je er echt op te vertrouwen? Durf je je eraan over te geven? Op onze eigen manier leven we in een tijd van wanhoop. Een tijd dat we niet meer durven vertrouwen.

Ook daarom is het goed die profeten te blijven lezen: Niet alleen de oordeelsprofetieën kwamen uit. Het visioen van Ezechiël werd ook echt werkelijkheid. De joden keerden terug naar Jeruzalem. De tempel werd herbouwd, mede door de aansporingen van Haggaï en Zacharia. Ze keerden terug naar de HEERE! En zo is het vandaag nog steeds: de profetenboeken zijn nog steeds de woorden van God. Ze hebben nog steeds de macht ons te redden, ons terug te brengen bij God, ons te brengen bij Jezus. Maar dan moet je die reddingsboei wel aangrijpen. Wie dat niet doet, verdrinkt. Wie het wel doet, wordt gered.

  1. Wees klaar voor de toekomst van de HEERE! 

De rode draad is dat de profeten schrikdraad, visnet en reddingsboei zijn: storend, waarschuwend met oordeel, troostend met een heilsboodschap. Dat alles treft ons vandaag en gaat over vandaag. Het trof de eerste hoorders in hun hart. Het bracht tot bekering en tot nieuwe hoop en vertrouwen. Maar het is daarnaast eigen aan de profeten dat er altijd iets onvervulds in blijft. Niet alle oordelen kwamen uit. En niet al de vredesvisioenen zijn gekomen. Ik zei al eerder: Als toekomstvoorspellers zouden de profeten niet geslaagd zijn.

De toekomst ligt nog niet vast. Zelfs niet bij God. Zelfs Hij verandert wel eens van gedachten. Hij laat zich door gebeden vermurwen. Zo proeven we in de profetie van Joël 2:

11b Groot is immers de dag van de HEERE en zeer ontzagwekkend. Wie zal hem kunnen verdragen? 12 Ook nu echter, spreekt de HEERE, bekeer u tot Mij met heel uw hart, namelijk met vasten, met geween en met rouwklacht. 13 En scheur uw hart en niet uw kleren. Bekeer u tot de HEERE, uw God, want Hij is genadig en barmhartig, geduldig en rijk aan goedertierenheid, en Hij heeft berouw over het kwaad. 14 Wie weet zal Hij Zich omkeren en berouw hebben, zodat Hij een zegen achter Zich overlaat: een graanoffer en een plengoffer voor de HEERE, uw God.

Het ligt nog niet vast hoe het zal zijn op die dag van de HEERE. Want het hangt van u en mij af hoe  die dag zal zijn. Vreselijk of heerlijk. Toch staat er wel één ding vast: Die dag van de HEERE zal komen. Kwaadschiks of goedschiks.

Het is dat geloof wat aan de profeten eigen is: De wereld loopt maar niet zomaar op eigen kracht als een machientje eindeloos door. De toekomst wordt niet bepaald door het lot en het toeval. De wereld wordt niet gemaakt of gebroken door onze menselijke prestatie. We hebben ernstig rekening te houden met de belangrijkste speler in de wereld en dat is de HEERE, de God van Israël. Dat er überhaupt toekomst is, dat is Zijn werk. Het is Zijn toekomst. Niet de politieke machten, niet de macht van legers en onderdrukking, niet de macht van het geld, niet de kwade machten van zonde, duivel en dood, hebben het voor het zeggen, maar Hij! De HEERE, en dat is, weten wij, dezelfde als Jezus Christus, de Zoon van God.

Hoe het precies zal gebeuren weten we niet, ook de profeten geven daarvoor geen routekaartje, maar dat het zal gebeuren weten we wel: Hij zal komen. Zijn koninkrijk zal komen. En de vraag aan ons is: Zijn we daar dan klaar voor? Laat de storende stemmen van de profeten toe in je leven, en je zult er klaar voor zijn. Ze brengen je dóór oordeel en redding bij de Heere Jezus.

Amen

Rode draad van de Bijbel (2) – Vroege profeten

Preek over de grote lijn van de bijbelboeken Jozua-2 Koningen, gehouden in Everdingen.

Master Honoré - Samuel zalft David (fragment van folio 7 van het brevier van Philippe le Bel, 1296 ,Bibliothèque Nationale, France)

Master Honoré – Samuel zalft David (fragment van folio 7 van het brevier van Philippe le Bel, 1296 ,Bibliothèque Nationale, France)

Gemeente van Jezus Christus,

  1. Jozua: een gehoorzame start in een geschonken land

Wat zou er gebeuren als je geen juf of meester had op school? Stel je eens voor… Hoe zou het in de klas gaan, alleen met een groep kinderen bij elkaar? Zou je veel leren? […] Als dat geldt voor kinderen. Zou dat ook voor volwassenen gelden? Stel je voor dat er geen regering zou zijn, geen koning, geen ministers, geen parlement, geen burgemeester, geen politie. Hoe zou ons leven eruit zien? […]

Daaraan merk je al hoe belangrijk regeerders zijn, bestuurders, leiders. Het is daarom dat de geschiedenis van Israël verteld wordt aan de hand van eigenlijk één lange lijst van elkaar opvolgende leiders: richters, profeten, koningen. De boeken Jozua tot en met 2 Koningen vertellen 800 jaar geschiedenis en in die 800 jaar zijn dit de beeldbepalende figuren geweest. Niet allemaal zijn ze even bekend: Tola. Ibsan. Abiam. Wie kent ze nog? Andere namen kennen zelfs alle kinderen, denk ik: Simson, de oersterke richter, David, de koning, Elia, de profeet.

Maar het volk begint gek genoeg zónder leider. Mozes had het volk wel uit Egypte geleid. En Mozes had, vlak voor zijn dood, Jozua aangesteld als zijn opvolger. Onder de leiding van Jozus trok het volk het land Kanaän binnen. Heel het boek Jozua gaat daarover. Het verhaal van de inname van Jericho is het meest bekend: Ze hoeven alleen maar rondjes te lopen rond de stad en God laat de muren instorten. Zo ging het eigenlijk in het hele land: God geeft het hun in handen.

Aan het einde van het boek, als Jozua al een oude man is en bijna sterven gaat, roept hij het volk nog eenmaal bij elkaar. We lezen er over in Jozua 24:13-14:

13 Zo heb Ik u een land gegeven waarvoor u zich niet ingespannen hebt, en steden die u niet gebouwd hebt, en u woont erin. U eet van wijngaarden en olijfbomen die u niet geplant hebt. 14 Nu dan, vrees de HEERE, dien Hem in oprechtheid en trouw, doe de goden weg die uw vaderen gediend hebben aan de overzijde van de rivier en in Egypte, en dien de HEERE. 

Na dit gezegd te hebben, stuurt Jozua het volk naar hun huizen. En zelf sterft hij. ‘Eh, ben je niet iets vergeten, Jozua?’, denk je dan: ‘Wie moet nu het volk gaan leiden? Wie heeft het na jou voor het zeggen?’ Best raar. Waarom heeft God Jozua niet opgedragen om een opvolger aan te stellen? Dit is toch een recept voor chaos. Het volk kan dan wel plechtig beloofd hebben om de HEERE trouw te blijven dienen, maar God kent ons, mensen, toch? Als de kat van huis is, dansen de muizen.

Het heeft alles te maken met Wie God is. Hij wil ons niet als kinderen behandelen, die betutteld moeten worden, maar ons behandelen als volwassen mensen. Hij heeft het volk Zijn wet gegeven, gezegd hoe Hij het hebben wil. God begint dan niet vanuit wantrouwen met het instellen van allerlei controle-organisaties en toezichthouders, maar vanuit het vertrouwen: ‘Als jullie beloven Mij te dienen, dan ga Ik er vanuit dat Ik op jullie kan rekenen.’ Dat is wat! Dat is de de rode draad: Dat God ons Zijn vertrouwen gunt!

Hij schenkt het volk het land. Hij gaat ervan uit dat ze er goed voor zullen zorgen. Hij schenkt hen werkelijke vrijheid. Ze mogen Hem dienen op vrijwillige basis. God is niet zoals de Farao van Egypte met zijn slavendrijvers.

Pas dat eens toe op je eigen leven: Kan God op jou rekenen, op u? Hij gunt ook u Zijn vertrouwen.

  1. Richters: het land glijdt zonder leider af in chaos 

Geen juf voor de klas dus. Niemand de baas. Dat betekent niet dat er ook geen regels zijn. Niet bij elk verkeerslicht staat een politieagent met een bonnenboekje of een flitsapparaat. Als die er niet staan, dan blijft de regel dat je toch moet stoppen voor een rood licht van kracht.  Zo gold dat ook in Israël. Ze gingen niet met lege handen het land in bezit nemen. Ze hadden de Thora. De wet van God, ontvangen en doorgegeven door Mozes. Dat is niet niks. Dat heeft Goddelijke autoriteit.

Vanaf het boek Richteren doen de schrijvers van Israël verslag hoe het Gods volk verging in het land. ‘Verging’, zeg ik bewust. Want deze ‘geschiedenisboeken’ zijn geschreven in de verleden tijd. Het laatste wat in het boek 2 Koningen verteld wordt is de val van Jeruzalem en de tijd van de ballingschap. Dat is het moment dat een groepje priesters en profeten bij elkaar is gaan zitten en de oude geschreven en mondelinge bronnen heeft samengevoegd tot de boeken zoals wij ze kennen. Deze boeken bevatten veel verhalen die nog steeds erg boeiend en spannend zijn. Uit de tijd van de Richters kennen ze Gideon die met 300 man het binnenvallende leger van de Midianieten verslaat. En Simson, die in zijn eentje de Filistijnen het land uit jaagt. Militairen. Helden. (Al blijken het ook anti-helden te zijn: ze gaan de mist in…).

Waarom is dat belangrijk? Het is niet zomaar geschiedschrijving voor en door hobbyisten, die dat interessant vinden. Dat zou je kunnen denken. Dat ze willen wegdromen bij de gloriedagen van vroeger. Zoals wij soms kunnen denken: Toen, in de Gouden Eeuw, met die VOC-mentaliteit, toen stelden we wat voor! Nee, eerder het tegenovergestelde: in de ellende van de ballingschap vliegen de vragen hen naar de keel: Hoe heeft het zo fout kunnen gaan met ons? Waar en wanneer ging het mis? Waarom ging het mis? En nog belangrijker: Krijgen wij, vandaag, nog een nieuwe kans? Kunnen we een nieuwe start maken?

Van het boek Richteren wordt je helemaal niet vrolijk. Sommige verhalen op zichzelf zijn mooi, maar de rode draad vind je terug in hoofdstuk 2 en het slot van het boek:

18 En wanneer de HEERE voor hen richters liet opstaan, was de HEERE met de richter en verloste Hij hen uit de hand van hun vijanden, al de dagen van de richter, want het berouwde de HEERE vanwege hun gekerm over hen die hen onderdrukten en die hen in het nauw brachten. 19 Maar bij het sterven van de richter gebeurde het dat zij zich weer afkeerden en nog verderfelijker handelden dan hun vaderen, door achter andere goden aan te gaan, die te dienen en zich daarvoor neer te buigen. Zij gaven geen van hun daden op en evenmin hun halsstarrige levenswandel. […]21:25 In die dagen was er geen koning in Israël: eenieder deed wat juist was in zijn ogen. 

Wat we al vreesden gebeurt: zonder leider glijdt het land af in chaos. Let wel: de chaos wordt door de schrijvers vooral geschetst als een religieuze chaos. De politiek of economie interesseert ze niet zoveel. Dat lijkt me veelzeggend. Ook voor ons vandaag.  We zeggen vaak tegen elkaar hoe dankbaar we mogen zijn dat we in Nederland leven. Veilig is het hier. Goed georganiseerd. Welvarend. Goed, we hebben een economische crisis achter de rug. Maar het gaat weer de goede kant op. Verre van een chaos.

Maar kijken we dan wel goed? Als die schrijvers van Richteren, nu eens over Nederland zouden schrijven? Over ons volk? Over u en mij? God schenkt ons zijn vertrouwen. Maar waar is onze gehoorzaamheid en dienst aan Hem? Is ons land, en misschien ook wel ons hart, een religieuze chaos? ‘Eenieder deed wat juist was in zijn ogen’. Tja… dan komt Richteren ook heel dichtbij ons.

  1. Koningen: Gods gezalfden (=messiassen) houden God en volk bij elkaar 

In de tijd van de laatste richter, die ook profeet was, Samuël, wordt de knoop doorgehakt: Zo gaat het niet langer! Israël was bijzonder geweest, anders als andere volken, omdat ze geen koning hadden, zoals alle andere volken wel. Het idee was dat God zelf Koning over hen was. Maar dat was het volk te vaag, te ver weg. Ze hadden liever een échte koning. Jeweetwel: met een paleis, met pracht en praal, machtig en schitterend.

‘Ok’, zegt God dan tegen Samuël: ‘Dan krijgt het volk een koning. Maar dan wel een koning die Ik voor hen kies.’ Want niet iedereen is geschikt om een volk te leiden. In de Bijbel gaat het wel even anders dan tegenwoordig dus. Onze koning heeft geen echte macht meer. Wij houden verkiezingen voor de Tweede Kamer, en daarmee kiezen we zelf wie er over ons regeert. En als we niet tevreden zijn, dan sturen we ze naar huis.

In Israël kon dat niet. Een koning werd gezalfd. En daarmee werd gezegd: Deze koning vertegenwoordigt God op aarde. Hij is een gezalfde (een messias in het hebreeuws). Zijn gezag en autoriteit zijn hem niet door mensen gegeven, maar door God. De koning staat niet zomaar boven het volk, hij staat tussen God en het volk in.

Het is belangrijk om te zien, omdat het ons wijst op de diepste betekenis van het koningschap in de Bijbel: God en Zijn volk bij elkaar houden. Je ziet dat in de verhalen van David en Salomo, de glorietijd van het koningschap in Israël. Tegen David spreekt God in 2 Samuël 7:

12 Wanneer uw dagen voorbij zijn en u met uw vaderen ontslapen bent, zal Ik uw nakomeling na u, die uit uw lichaam voortkomt, doen opstaan en Ik zal zijn koningschap bevestigen. 13 Die zal voor Mijn Naam een huis bouwen, en Ik zal de troon van zijn koningschap voor eeuwig bevestigen. 14 Ík zal hem tot een Vader zijn, en híj zal Mij tot een zoon zijn, wat wil zeggen: als hij zich misdraagt, zal Ik hem terechtwijzen met een stok als van mensen en met slagen als van mensenkinderen. 15 Maar Mijn goedertierenheid zal van hem niet wijken, zoals Ik die deed wijken van Saul, die Ik voor uw ogen weggenomen heb. 

De belangrijkste taak voor Salomo zal zijn de bouw van de tempel. Een religieuze taak. En de kwaliteit van het koningschap wordt afgemeten aan de mate waarin ze God gediend hebben. Zijn taak is niet om de wil van het volk uit te voeren, maar de wil van God. Zo zou het moeten zijn. Want schenkt God zijn vertrouwen al aan het volk. In het bijzonder schenkt Hij zijn vertrouwen aan Zijn gezalfde. Het trieste refrein in de boeken over de koningen is echter bij de meeste koningen: ‘Hij deed niet wat goed was in de ogen van de HEERE.’ De meesten lieten de afgodendienst voortbestaan of deden er zelfs enthousiast aan mee. Niet alleen het volk, zelfs de gezalfden, Gods vertrouwelingen, laten het afweten.

Een vrij hopeloos verhaal eigenlijk, als je die rode draad tot je door laat dringen. Of toch niet? Die belofte aan David gedaan, die blijft wel staan. ‘Mijn goedertierenheid zal van hem niet wijken.’ Want hoezeer de verhalen over Israël en haar koningen laten zien dat men het vertrouwen van de HEERE beschaamd, zoveel te meer vertellen ze het verhaal van een God die ondanks alles wel trouw blijft.

Een troostrijke en  bemoedigende boodschap, ook voor vandaag, in de verwarrende wereld waarin wij leven.

  1. Profeten: Déze Messias hebben wij nodig!

Dat is de waarde van de boeken Jozua-2 Koningen. Samengenomen worden die ook wel de ‘Vroege Profeten’ genoemd. Aan de ene kant omdat er naast koningen ook profeten optreden (schuingedrukt langs de rode draad op het blad: Deborah, Samuël, Nathan, Ahia, Elia, Elisa, Jesaja). Maar ook op een diepere manier kunnen we deze boeken lezen als profetisch. Ze doorlichten de mensen en de koningen, hun tijd en cultuur, met de wet van God. Ze bieden daardoor veel méér dan geschiedenis. Ze laten niet alleen zien hoe het niet moet, ze laten ook zien hoe het wel zou moeten. Hoe een ware gezalfde, een echte Messias zou moeten zijn.

De schrijvers van 2 Koningen zien dat nog het beste bij Josia, waarvan ze noteren (2 Koningen 23):

24 Ook deed Josia de dodenbezweerders weg, de waarzeggers, de afgodsbeeldjes, de stinkgoden en alle afschuwelijke afgoden die in het land van Juda en in Jeruzalem gezien werden, om zo de woorden van de wet uit te voeren, die beschreven waren in het boek dat de priester Hilkia in het huis van de HEERE gevonden had. 25 Vóór hem was er geen koning aan hem gelijk, die zich met heel zijn hart, heel zijn ziel en met heel zijn kracht tot de HEERE bekeerd had, overeenkomstig de hele wet van Mozes; en na hem stond zijns gelijke niet op. 26 Toch keerde de HEERE Zich niet af van Zijn grote, brandende toorn, want Zijn toorn brandde tegen Juda, vanwege al zijn tergen waarmee Manasse Hem tot toorn verwekt had. 27 De HEERE zei: Ik zal ook Juda van Mijn aangezicht wegdoen, zoals Ik Israël weggedaan heb. Ik zal deze stad Jeruzalem verwerpen, die Ik verkozen had, en het huis waarvan Ik gezegd had: Mijn Naam zal daar zijn. 

Josia kon met zijn acties het kwaad van Manasse niet ongedaan maken. Langzaam glijdt Israël af in het heidendom. Maar zoals Josia het deed, zo hoort een Messias te zijn. De schrijvers noteren dat met het oog op de toekomst en ook daarom zijn ze ware profeten. Ze geloven dat het in de ballingschap met hen als volk niet afgelopen kan zijn. God heeft immers beloofd dat de lijn van David niet zal ophouden? Dat moet toch betekenen dat er ooit een nieuwe Messias zal komen. Een ware leider van Israël. Iemand die volkomen de HEERE is toegedaan. Een koning der koningen.

Tussen de regels van Jozua-2 Koningen voel je het verlangen groeien! Het verlangen naar een échte held, een échte koning. Niet iemand die gaat voor de macht en voor de rijkdom van dat ambt, maar iemand die werkelijk bereid is te dienen. God te dienen en het volk te dienen. Iemand die werkelijk God en mensen weer bij elkaar kan brengen en bij elkaar kan houden.

Je kunt zeggen: Elke pagina van deze geschiedenisboeken is een verwijzing naar Jezus Christus. Christus is het Griekse woord voor ‘gezalfde’. Jezus Messias. Jezus de Gezalfde. Jezus de ware koning. Hem hebben wij nodig. Zoals een klas niet zonder juf kan, en een volk niet zonder regering, zo kan een mens niet zonder Messias. Iemand die mij bij God kan brengen. Iemand die God bij mij brengt. Die het ondanks mijn falen toch goed maakt. Niet met harde hand. Maar door de minste te worden, te dienen tot in de dood. Zichzelf op te offeren.

Leeft dat verlangen ook in uw hart? Het is vandaag de eerste zondag van advent. De tijd van verlangen en uitzien. Als je alleen met jezelf bezig bent, dan is dat verlangen er misschien niet zomaar. Dat moet groeien. En daarvoor moet je deze geschiedenis kennen, deze rode draad. Met het oog op Israël. Met het oog op de hele wereld.

  1. Een nieuwe start met een nieuwe Messias 

Kan het dan ooit echt goed worden? Wordt het dan toch ooit nog wat met de wereld? Wij durven het bijna niet te hopen. We laten ons gemakkelijk meeslepen door het cynisme van onze tijd. Je zag dat deze week ook weer rond de actie Stop Ebola van Giro 555. Het NOS Journaal opende met een paar quotes van mensen die zeiden: Ik geef niet, want ik weet niet of het geld op de goede plek terecht komt. We geloven er niet meer zo in. Toch wil God in ons hart een andere deur openen. Een opening naar echte verandering. Ook dat vinden we al in deze boeken. Bij de inwijding van de eerste tempel in Jeruzalem bidt Salomo, het is misschien een wat lang citaat, maar misschien wel de kern van het hele verhaal (1 Koningen 8):

’46 Wanneer zij tegen U hebben gezondigd – er is immers geen mens die niet zondigt – en U toornig op hen bent, en hen overlevert aan de vijand, zodat zij die hen gevangengenomen hebben, hen als gevangenen wegvoeren naar het land van de vijand, ver weg of dichtbij, 47 en zij het in het land waarheen zij als gevangenen werden weggevoerd, ter harte nemen, zich bekeren en tot U smeken in het land van hen die hen gevangengenomen hebben, door te zeggen: Wij hebben gezondigd en ons misdragen, wij hebben goddeloos gehandeld, 48 en als zij zich in het land van hun vijanden die hen als gevangenen weggevoerd hebben, tot U bekeren met heel hun hart en met heel hun ziel, en tot U bidden in de richting van hun land, dat U aan hun vaderen gegeven hebt, en van de stad die U verkozen hebt, en van het huis dat ik voor Uw Naam gebouwd heb, 49 luistert U dan in de hemel, Uw vaste woonplaats, naar hun gebed en hun smeekbede en verschaf hun recht. 50 Vergeef Uw volk datgene waarmee zij tegen U zondigden, en al hun overtredingen waarmee zij tegen U overtraden, en geef hun ontferming bij hen die hen als gevangenen wegvoerden, zodat die zich over hen ontfermen. 51 Want zij zijn Uw volk en Uw eigendom, door U uit Egypte geleid, uit het midden van de ijzeroven.’

Ten tijde van de ballingschap, als het zover is gekomen als Salomo beschrijft in zijn gebed, dan schrijven de profeten dit gebed op. Omdat ze hierin hoop vinden. Van een nieuw begin. Niet alleen een nieuwe Messias moet er komen. Ook een vernieuwing van binnen. Bekering. Verandering. Je voelt wel aan dat de toekomst anders zal zijn dan het verleden. In de tijd van de koningen droomden ze van grote politiek en welvarende economie. Maar híer komt het op aan. Een Messias die de HEERE dienen zal. En een volk dat zich verootmoedigt, de knie buigt.

Daar gaat het ook over met advent. Ook in ons leven. Dat lange verhaal van Jozua tot Sedekia. 800 jaar geschiedenis. Dat is niet iets van lang geleden. Het raakt ook uw, jouw en mijn hart. Deze geschiedenis is Goddelijke geschiedenis. Het heeft de kracht ons hart te veranderen. Omdat we erin horen hoe God met grenzeloze ontferming bewogen is, onze zonden wil vergeven, hoe erg ze ook waren. Zodat wij weer durven hopen op een messias, dé Messias, Jezus Christus.

Amen

(Bijbelcitaten uit de Herziene Statenvertaling)

Rode draad van de Bijbel (1) – Thora

Preek over de hele Thora(!) gehouden in het kader van het jaarthema ‘Thuis in de Bijbel’.

Maurycy Gottlieb (1856-1879) – Het schrijven van een Thorarol

Gemeente van Jezus Christus,

  1. Hoe is onze wereld geworden zoals hij nu is? Genesis 1-11

‘Het zal gebeuren, als Ik wolken boven de aarde breng en de boog in de wolken gezien wordt, dat Ik aan Mijn verbond zal denken, dat er is tussen Mij en u en alle levende wezens van alle vlees. Het water zal niet meer tot een vloed worden om alle vlees te gronde te richten. Als deze boog in de wolken is, zal Ik hem zien, en denken aan het eeuwig verbond tussen God en alle levende wezens van alle vlees dat op de aarde is. (Ge 9:14-16)

Kijk eens wat ik hier heb. Wat is dit? Een rode draad. Maar: het is een rode draad in de knoop… Vervelend is dat. Misschien heb je dat ook wel eens als je gaat knutselen of als je touw wil gebruiken. Hoe los je dat op? Hoe haal je de knoop eruit? Dat is een geduldwerkje. Je kunt maar het beste zoeken naar het begin. Een beginnetje maken. Vanaf het begin de draad proberen te volgen en te ontwarren.

Dat doet de Bijbel eigenlijk ook. Die begint ook bij het begin. De allereerste woorden van de Bijbel zijn: ‘In het begin schiep God de hemel en de aarde.’

Waarom begint de Bijbel bij het begin? Omdat er een hele grote knoop te ontwarren is. De Thora, Genesis-Deuteronomium, is niet zomaar door iemand opgeschreven die dacht: Ik ga voor mensen die het interesseert een geschiedenisboek schrijven. En ook niet: Ik ken allemaal mooie verhalen, ik schrijf het eens op voor mensen die van verhalen houden. Nee, de Thora is geschreven omdat Israël met een probleem zat. Niet Adam, Noach, Abraham en Mozes hebben deze teksten opgeschreven, maar veel later zijn er schrijvers geweest, die deze boeken hebben samengesteld uit oude mondelinge en schriftelijke overlevering, omdat het he-le-maal fout gelopen was met Israël.

We weten niet precies wanneer deze boeken af waren, maar dat is ergens rondom de ballingschap geweest. De tijd dat het volk Israël uit het beloofde land Kanaän was weggevoerd, de tempel verwoest. En je kunt je voorstellen dat de mensen als het ware in de knoop zaten: Hoe heeft het ooit zo fout met ons kunnen gaan? Waar hebben we deze ellende aan verdiend? Ze snappen de wereld niet meer. Ze snappen God niet meer. Waar is Hij? Hun God? Is het Hem uit de hand gelopen? De hele geschiedenis van hun volk en hun persoonlijk leven lijkt één grote knoop. Ze overzien het niet meer.

Daar liet God het niet bij zitten: door Zijn heilige Geest inspireerde Hij Joodse priesters en schrijvers om deze knoop te ontwarren. En dan begin je bij het begin: Want ooit zat dit niet in de knoop, maar was het helder, mooi en goed. Zo is het begonnen bij de schepping van hemel en aarde. De HEERE is de Almachtige Schepper, Hem loopt het niet uit de hand. Dat die knopen erin zijn gekomen, dat is onze schuld. De Thora nodigt ons uit om vanaf het beginnetje die draad te volgen, en ja, dan kom je Adam en Eva tegen, die God niet willen gehoorzamen; Kaïn die zijn broer doodslaat; mensen die van kwaad tot erger gaan. Dat zijn niet zomaar verhalen van lang geleden, die nodigen ons uit om dat toe te passen op ons eigen leven: de knopen waar wij mee zitten, die veroorzaken we ten diepste zelf door zonde en ongehoorzaamheid.

De eerste elf hoofdstukken van Genesis geven geen geschiedenis van lang geleden, maar geven ons inzicht in de wereld van vandaag en in ons eigen leven: Hoe is de wereld geworden, zoals hij nu is, met alle pracht, maar ook met alle ellende. Het grootste wonder proeven we in de tekst uit Genesis 9 die we lazen. Woorden die God sprak tot Noach na de grote vloed. Dat hoe groot de knoop ook wordt, God de wereld niet zal vernietigen, zoals toen bijna gebeurde. Hoe erg de knoop ook wordt in je leven: God blijft trouw, Hij laat je niet vallen. Dat noemen we een verbond: een vaste afspraak van God met ons. Met dat verbond begint de Rode draad.

  1. Waar komt onze relatie met God vandaan? Genesis 12-50

‘Ik zal Mijn verbond maken tussen Mij, u en uw nageslacht na u, al hun generaties door, tot een eeuwig verbond, om voor u tot een God te zijn, en voor uw nageslacht na u. Ik zal aan u en uw nageslacht na u het land waar u vreemdeling bent, heel het land Kanaän, als eeuwig bezit geven. Ik zal hun tot een God zijn.’ (Ge 17:7-8)

Wat jullie waarschijnlijk verder opviel, is dat dit een verschrikkelijk dun rood draadje is. Bij de uitdrukking ‘de rode draad’, dan denk je aan de hoofdlijn. De grote lijn van God met mensen, dan denk je: dat is toch groots! En dat zou je kunnen denken, want er gebeuren best hele wonderlijke dingen in Genesis. Van schepping tot zondvloed. Maar als je nog eens over na denkt, dan valt pas echt op hoe kwetsbaar en dun het lijntje van God met mens soms is.

Noach is met zijn kinderen de enige die de grote vloed overleeft. En dan gaat God verder met die ene familie van Abraham, Izak en Jakob. En zelfs binnen die familie is het kwetsbaar: Abraham en Sara kunnen helemaal geen kinderen krijgen. Izak en Rebekka eerst ook niet. Hun tweelingzonen Jakob en Ezau maken zo’n ruzie, dat Jakob voor zijn leven moet vluchten. Zijn zoon Jozef wordt als slaaf verkocht naar Egypte. Wat komt er van die familie terecht?

Er lijkt voor Israel niet veel terecht te komen van die grote belofte aan Abraham uit Genesis 17, die we lazen. Je kunt je voorstellen dat dat voor die mensen in de tijd van de ballingschap een grote troost is geweest. Het is niet zo dat het vroeger allemaal beter was en vanzelf ging. En dat het tegenwoordig allemaal ‘moeilijk moeilijk’ is. Als de verhalen uit Genesis 12-50 over Abraham, Izak, Jakob en Jozef één ding vertellen, dan is het wel dat God door diepten en onmogelijkheden trouw blijft aan zijn belofte. Hoe alles ook aan een zijden draadje hangt…

Als het gaat over Gods aanwezigheid in ons leven, over een relatie met God hebben. Dan is dat niet iets wat van onze kant komt. Want dan lopen wij vast in onze schuld en onmogelijkheden. Het verbond dat God met Abraham sluit, komt van Gods kant. Het enige dat God van Abraham vraagt is het vertrouwen dat Hij woord houdt. Wat dat betreft zijn de verhalen van Abraham, Izak en Jakob uit het leven gegrepen. Israël ziet hen als aartsvaders. En wij leren van hen een diepe afhankelijkheid, geloof, vertrouwen.

Die rode draad, dat is niet onze rode draad, die wij krampachtig moeten vasthouden. Het is Gods rode draad. God is dezelfde, van Adam tot Noach, van Abraham tot Mozes. Voor ons vandaag. Ook voor ons geldt: hoe kunnen wij het geloof volhouden? Dat kunnen wij niet. Wij raken het regelmatig kwijt in de rare bochten die ons leven soms neemt. Zelfs Abraham, de vader van alle gelovigen, was het soms kwijt. Maar God houdt vol. Hij raakt ons niet kwijt. 

  1. Hoe komt het dat wij nog bestaan? Exodus 1-19

Mozes zei echter tegen God: Wie ben ik, dat ik naar de farao zou gaan en de Israëlieten uit Egypte zou leiden? En Hij zei: Voorzeker, Ik zal met u zijn, en dit zal voor u het teken zijn dat Ík u gezonden heb: Als u het volk uit Egypte geleid hebt, zult u God dienen op deze berg. En Mozes zei tegen God: Zie, wanneer ik bij de Israëlieten kom en tegen hen zeg: De God van uw vaderen heeft mij naar u toe gezonden, en zij mij zeggen: Wat is Zijn Naam? Wat moet ik dan tegen hen zeggen? En God zei tegen Mozes: IK BEN DIE IK BEN. Ook zei Hij: Dit moet u tegen de Israëlieten zeggen: IK BEN heeft mij naar u toe gezonden. (Ex 3:11-14)

Misschien heb je wel eens geprobeerd zo’n knoop te ontwarren. En het lukte niet. Je kreeg het niet voor elkaar. Ik moet het straks thuis ook gaan proberen. Want dit is een garenklosje uit onze voorraad en dat moet ik natuurlijk wel terugbrengen van mijn vrouw. Maar wat als het niet lukt? Als ik het niet voor elkaar krijg?

Voor het Joodse volk in de tijd van de ballingschap was hun leven en hun geloof zo in de knoop geraakt dat ze er geen gat meer in zagen. Nog even, en het zou afgelopen zijn met hen. Het volk zou ophouden te bestaan. De geschiedenis van Abraham, Izak en Jakob loopt dood. Van God horen ze niets meer. Dan inspireert de heilige Geest de schrijvers om verder te schrijven. Over Mozes en de farao. Hoe het volk Israël, de nakomelingen van Jakob, in de slavernij in Egypte vast zat. Hoe de Farao hen onderdrukte en de situatie uitzichtloos was.

Maar God hoorde hun gebeden, hun gekerm en gehuil. Hij kwam naar beneden uit de hemel en openbaarde zich aan Mozes. De God die hemel en aarde gemaakt gehad, de Allerhoogste, daalde af en openbaarde Zijn Naam: ‘Ik ben de HEERE, Jahweh, en dat betekent: IK BEN DIE IK BEN. Ik ben die Allerhoogste. En Ik ben bij jullie. Dat zullen jullie merken. Ik zal de Farao verslaan en jullie bevrijden. En jullie zullen vrij zijn.’

De verhalen over de uittocht uit Egypte laten Israël terugkijken in hun geschiedenis. Want als ze wanhopen over hun voortbestaan, dan is dat vandaag niet de eerste keer. Er zijn eerder wanhopige momenten geweest. En elke keer als de wanhoop toesloeg, dan was daar God, de HEERE, IK BEN DIE IK BEN. De God die verlost. Die onmogelijke knopen ontwart.

Het is de openbaring van die Naam van God, waarin God zich geeft, zich toewendt, afdaalt naar ons, die de verdere rode draad van de Bijbel ingrijpend bepaalt. Als christenen proeven we daar al iets van de grote liefde van God die mensen niet in hun verlorenheid wil laten. De menswording van God in Jezus Christus ligt helemaal in dezelfde lijn van de Godsopenbaring in de Thora. Jezus is immers Immanuel, God met ons. In de kern van de Thora ligt de kiem van het evangelie.

Dat verhaal over Mozes en de brandende braamstruik uit Exodus, waaruit we lazen, dat is dus niet zomaar een verhaaltje van lang geleden. Elke keer weer, door heel de geschiedenis heen hebben mensen het mogen ervaren dat de HEERE er zo voor hen was. Dat Hij naar hen toekwam in de diepste nood, in de zwartste nacht. En de HEERE is gisteren en vandaag dezelfde. Die God wil Hij ook voor u zijn. En dat blijft niet bij beloften. Mozes gaat naar Farao. Het volk wordt bevrijd. En ze komen door de Schelfzee en door de woestijn aan bij de Sinaï waar ze God mogen dienen.

Israël dankt zijn bestaan aan de HEERE, hun God. Dat moeten ze elke keer weer beseffen. En dat brengt tot lofprijzing en aanbidding. 

  1. Wat is Gods doel met ons? Exodus 20-Numeri 10

‘Ik zal Mij naar u toewenden, u vruchtbaar en talrijk maken en Mijn verbond met u bevestigen. Terwijl u nog van de oude oogst van het oude jaar eet, kunt u de oude oogst al wegdoen vanwege de nieuwe. Ik zal Mijn tabernakel in uw midden plaatsen en Mijn ziel zal niet van u walgen. Ik zal in uw midden wandelen. Ik zal u tot een God zijn en u zult Mij tot een volk zijn. Ik ben de HEERE, uw God, Die u uit het land van de Egyptenaren geleid heeft, zodat u niet meer hun slaven bent. Ik heb de stangen van uw juk gebroken en u rechtop laten gaan.’ (Lev 26:9-13)

Het ontwarren van zo’n knoop is best een saai klusje. Af en toe heb je van die dingen in je leven, waarvan je denkt: waar ben ik mee bezig? Waar doe ik het voor? Dat kan zijn als je op school dingen moet leren, waarvan je denkt: Wat heb ik daar aan? Of als je administratie op je werk of thuis zit te doen. Papieren sorteren, gaatjes maken. Geen klusje waar je veel plezier aan beleeft.

Als wij Exodus, Leviticus en het begin van Numeri lezen, komen we daar vooral allemaal wetten tegen. Regels die God geeft voor de bouw van de tabernakel, voor de offerdienst, voor de omgang met elkaar, voor feesten en strafrecht en dat alles tot in detail. Voor ons zijn dat saaie stukken om te lezen. Dan kan het helpen om te bedenken: Waarom staat dit er? Waarom is dit toch belangrijk voor mij om te lezen?

Uit het einde van het boek Leviticus, ná al die regels, lazen we het doel dat God ermee heeft: God wil wonen te midden van Zijn volk in een tent, en tabernakel. Hij, de heilige God, wil wonen bij dat ongehoorzame volk. Dat kan niet zomaar. Daar zijn als het ware veiligheidsmaatregelen voor nodig. Anders gaat het mis. Als de heilige God bij mensen wil wonen, zullen die mensen ook heilig moeten zijn, rein, zuiver.

Dat is uiteindelijk natuurlijk geen last, maar een lust: want wie wil er nu niet een goed en heilig mens worden. Door Gods plan om onder Zijn volk te komen wonen, legt Hij hen geen beperking op, maar stelt Hij hen juist in de vrijheid. Zó is het leven door Hem bedoelt en zó is het goed. God zegt zelfs: ‘Ik zal in uw midden wandelen’. Dat doet denken aan hoe God met Adam wandelde in het paradijs. Israël is door Gods toewending weer een stukje hemel op aarde.

De Thora is een wetboek, een richtingwijzer. Voor het Israel in de ballingschap heeft dat een opening gegeven: Zó heeft God het dus voor ogen. Zó is het geweest en zó kan het weer worden. Dan is een wetboek geen saai gedeelte meer. Maar roept het een verlangen wakker: Was het ook in ons leven maar zo, zoals het hier staat. Een goede verhouding met God. Een goede verhouding met elkaar. Het leven zoals het bedoeld is. Puur. Liefdevol. Het ís mogelijk. Wij mogen volk van God zijn. God bevestigd dat verbond met ons.

Die wetten laten ons zien, dat het God te doen is om het concrete leven. Om je geloof, maar ook om je werk en je gezin. Daar heeft God iets over te zeggen. Daar wil Hij met ons zijn. Jezus sluit daar later helemaal bij aan in de bergrede. Hij laat ons verlangen naar het Koninkrijk, dat hier en nu al begint in het alledaagse leven, als we naar Hem willen luisteren en Hem volgen. Het wandelen met God begint ook voor u, jou en mij waar dat verlangen in ons wakker geroepen wordt, en wij Zijn wil doen. 

  1. Er is altijd hoop voor ons. Numeri 11-Deuteronomium

‘Het zal gebeuren, wanneer al deze dingen, de zegen en de vervloeking die ik u voorgehouden heb, over u komen, dat u het weer ter harte zult nemen onder alle volken waarheen de HEERE, uw God, u verdreven heeft. En u zult zich bekeren tot de HEERE, uw God, en Zijn stem gehoorzaam zijn, u en uw kinderen, met heel uw hart en met heel uw ziel, overeenkomstig alles wat ik u heden gebied. Dan zal de HEERE, uw God, een omkeer brengen in uw gevangenschap en Zich over u ontfermen. Hij zal u weer bijeenbrengen uit al de volken waarheen de HEERE, uw God, u verspreid had.’ (Deut 30:1-3)

Hoe heeft het zo in de knoop kunnen raken? Dat heeft Israel in de ballingschap zich af kunnen vragen. En ook daarover gaat het al in de Thora. Als God Zijn wet geeft aan Mozes, maakt het volk onderaan de berg al een gouden kalf. Als het volk verder trekt van de Sinaï op weg naar het beloofde land, lees je in Numeri hoe het volk Kanaän niet in durft te trekken, omdat ze niet vertrouwen op de hulp van de HEERE. Voor straf moeten ze 40 jaar in de woestijn blijven. Pas de volgende generatie mag het land binnentrekken.

Vlak voordat dat gebeurt, herhaalt Mozes in één lange preek – dat is het boek Deuteronomium –  de belangrijkste richtlijnen van God. Mozes waarschuwt hen op het einde in hoofdstuk 30 dat het nog vele generaties ook zo zal gaan. Ze zullen de zegen van God ervaren, maar ook de vloek, omdat ze afgoden zullen gaan dienen en God vergeten. En toch: het zal niet het einde zijn.

Het is opvallend dat het boek Deuteronomium en daarmee de hele Thora een open einde heeft. Het eindigt met een belofte. De intocht in het beloofde land Kanaän wordt nog niet verteld. Dat komt pas in het volgende boek, Jozua. Wij kunnen tegenwoordig zo doorlezen, we slaan de pagina om. Je moet dan bedenken dat de tekst vroeger op boekrollen stond. De Thora past precies op één grote boekrol. Wil je verder lezen, dan moet je echt een volgende rol pakken. Dan is het extra opvallend dat het verhaal een open einde heeft.

Dat maakt dat je als het ware ook in één keer de stap en toepassing naar je eigen leven kunt maken. De generatie van de ballingschap kan Deuteronomium 30 zo lezen, dat ze het horen als tegen hen gezegd. De HEERE zal Zich over ons ontfermen. Hij zal ons weer bijeenbrengen uit al de volken.’ De HEERE zet geen punt achter ons leven, maar een komma. Er is altijd hoop voor ons. Als wij mislukken, als wij vastlopen in onze zonde, dan gaat de HEERE dóór.

Als wij samen vanmorgen zo door de hele Thora wandelen en de Rode draad van het verbond van God met Zijn volk volgen, dan moeten we blijven beseffen dat dit het boek van Israel is. Maar deze God is ook onze God, door Jezus Christus die ons erbij gehaald heeft. De zegen van Israel is een zegen voor alle volken geworden. Wij zijn erbij gekomen. Wij lezen nu ook de Thora. En daarmee klinkt de verkondiging van de Rode draad tot in ons leven door: Er is altijd hoop voor ons. Omdat de HEERE trouw blijft aan Zijn verbond. Hij houdt zich aan alle afspraken, zelfs als wij ons er niet aan houden. En Zijn macht reikt zover dat Hij ons innerlijk verandert, bekeert, de liefde tot Hem in ons hart wekt. De toekomst ligt open. Ons leven wordt door God vastgeknoopt aan Zijn Rode draad.

Waar komen we vandaan? Uit de Thora leren we waar onze roots liggen, onze wortels. Geschapen door God. Geborgen in Zijn hand.

Hoe weten we dat? God sloot een verbond met ons! Dat staat vast!

Wie mogen wij zijn? We mogen volk van God zijn. Met Hem wandelend door het leven, verbonden in liefde en gehoorzaamheid.

Waar gaan we naar toe? We trekken de Rode draad uit de Thora door naar de toekomst van God, het beloofde land, de nieuwe wereld, het Koninkrijk der hemelen, waar alle knopen ontward zullen zijn, het leven goed, de liefde puur, de lofzang zuiver.

Amen