Over boosheid, o.a. van Wilders enz.

Preek gehouden in Hagestein, Lunteren en Poederoijen over Psalm 37.

Afbeeldingsresultaat voor Wilders boos

Foto ANP

Gemeente van Jezus Christus,

‘Wees niet boos op kwaaddoeners.’ Daarmee begint Psalm 37. Een rare zin. Onbegrijpelijk. Toch? Als iemand jou slaat, iets van je afpakt. Zelfs als je broertje of zusje dat doet. Dan wordt je boos toch? Ik heb zelf een paar kleintjes rondlopen van 2 en 3. En ze krijgen nu al wel eens slaande ruzie omdat de één het fietsje van de ander afpakt. En niet alleen bij kinderen gaat dat zo.

In de grote mensenwereld gaat het net zo. Daar is het geen kinderspel, maar serieus. Er lopen nogal wat kwaaddoeners rond in de wereld. Moordenaars, dieven, verkrachters, dictators, pesters, egoïsten, fraudeurs, corrupte politici. Genoeg om werkelijk, en écht serieus, kwaad over te worden en je kwaad over te maken. Terecht! Denk ik dan, en denken wij dan. Natuurlijk je moet je niet zomaar op je tenen laten trappen over peanuts. Een krasje op je auto omdat de buurkinderen onvoorzichtig waren met hun voetbal, dat is vervelend. Maar hopelijk hebben ze een WA-verzekering en het is opgelost. Daar hoef je niet over te ‘onsteken in woede’. Maar over écht onrecht, daar kun je niet, daar mág je toch niet zomaar aan voorbijgaan?

Ontsteek niet in woede over de kwaaddoeners, benijd niet wie onrecht doen.

Wat zit daar achter? Blijkbaar is deze psalm geschreven in een situatie waarin het de slechte mensen voor de wind gaat en de goede mensen het zwaar te verduren hebben. Boven de psalm staat als opschrift ‘Van David’, maar zoals bij veel psalmen zegt dat meer iets over de inhoud dan over de historische oorsprong. In de loop van de tijd begon men dit boven liederen te zetten die ‘davidische kwaliteit’ hadden, die zó goed waren dat ze in de tempel/synagoge gezongen mochten worden.

In de psalm zelf keert elke keer terug dat de vromen, de gelovigen, de rechtvaardigen het land niet meer in bezit hebben, niet meer vrij en in vrede kunnen wonen. Dat geldt voor een groot deel van Israëls geschiedenis. Dat gold in de tijd van de ballingschap in de 6e eeuw voor Christus wel het meest, maar eigenlijk is Israël sinds de tijd van Hizkia (8e eeuw voor Christus) constant schatplichtig geweest aan buitenlandse machten: Assyrië, Babylonië, Perzië, Griekenland, Rome. En in de binnenlandse politiek was het niet veel beter. De meeste koningen sinds Rehabeam waren corrupt en onrechtvaardig. De elite in Jeruzalem liet de armen in de stad en op het platteland creperen als het uit zo kwam. De boeken van de profeten staan vol met kritiek op de sociale ongelijkheid, hebzucht en hoogmoed.

Het was inderdaad voorstelbaar dat je als arme boer óf verschrikkelijk kwaad werd op deze hele bende óf jaloers keek naar degenen die wél in grote paleizen en in weelde konden leven…

En dan toch:

Ontsteek niet in woede over de kwaaddoeners, benijd niet wie onrecht doen.

Ik moest daarbij denken aan de aankomende Tweede Kamerverkiezingen. Geert Wilders van de PVV en andere populisten (50Plus, GeenPeil) léven juist van boosheid. Net als Trump in de VS, LePen in Frankrijk, Pegida in Duistland. Die melken dat uit en moedigen dat aan:

Boosheid tegen de zakkenvullers in Den Haag. Nu lijkt mij dat sowieso onterechte boosheid: onze regering is niet corrupt en onrechtvaardig. Maar zelfs als het terecht zou zijn, omdat er daadwerkelijke problemen zijn, zou de dichter van Psalm 37 zeggen: Op zulke partijen en politici die boosheid, verontwaardiging, woede vertegenwoordigen kun je als gelovige gewoonweg niet stemmen.

Maar waarom dan? Want u merkt wel, dit strijkt ons tegen de haren in. Zeker als het heel concreet wordt in een stemadvies, in een politieke werkelijkheid. Dat gaat in tegen waarden als zelfredzaamheid en assertiviteit die wij tegenwoordig van jongsaf aan aangeleerd krijgen. Als je ergens recht op hebt, moet je dat recht ook verdedigen, dat moet je erop af gaan. Voor jezelf opkomen. Op allerlei manieren leren we onze kinderen om ‘zelfstandig’ te zijn. Al op de basisschool leren ze te kiezen, te plannen, toch? Tot op zekere hoogte is dat goed, maar al heel snel gaan we oprecht denken dat ons leven maakbaar is en dat we er zélf iets van moeten maken. En frustreert het ons als het niet lukt. En worden we ontevreden. En boos.

Psalm 37 zegt dan: Dat is de weg van het ongeloof. Zulke boosheid is ongeloof. Zo’n levenshouding is wantrouwen. Wantrouwen in God, de HEERE. Dat gaat nog even een spa dieper. De dichter is geen moralist, die met een waarschuwend vingertje zegt dat je niet boos mag worden en dat je altijd lief voor elkaar moet zijn. Dat is te simpel. Het gaat veel meer over de onderliggende levenshouding, over je instelling, over je ‘hart’, zoals de Bijbel zo mooi kan zeggen. Het gaat er om of je met God rekent of buiten Hem om.

In vers 2 staat gelijk de reden waarom je niet boos of jaloers hoeft te worden:

Want als gras zullen zij snel verdorren, als groene grasscheutjes zullen zij verwelken.

En vers 9 en 10 borduren daarop voort:

Want de kwaaddoeners zullen uitgeroeid worden, maar wie de HEERE verwachten, die zullen de aarde bezitten. Nog even, en de goddeloze zal er niet meer zijn; u zult op zijn plaats letten, maar hij zal er niet wezen.

Verderop in de psalm keert dezelfde gedachte steeds terug. In het kort: ‘boontje komt om zijn loontje’. De dichter die op leeftijd gekomen is – vers 25 ‘Ik ben jong geweest, ik ben ook oud geworden’ – benadrukt dat dat zijn levenservaring is. Zo gaat dat in de wereld. Daar hoef je niets voor te doen, dat gaat vanzelf. Het kwaad heeft geen duur. Is zelfdestructief. Je ziet dat goed bij dictators als Napoleon en Hitler: ze liepen zichzelf kapot in hun oorlogen. Je ziet het bij populistische politieke partijen die voortkomen uit boosheid: de LPF, Trots op Nederland, de PVV, ze vallen uit elkaar, splinteren vanzelf weer af. Zo werkt ‘kwaad’, het is niet constructief, maar destructief.

Zo ziet deze dichter het. Als constatering niet eens moralistisch. Zoals ‘roken is dodelijk’: dat is gewoonweg een feit. Één op de twee mensen die roken, 50%, overlijdt er vroegtijdig. Negen van de 10 gevallen van longkanker komen door roken. 19.000 kankergevallen per jaar zijn aan roken te wijten in Nederland. Natuurlijk zijn er uitzonderingen, maar zo werkt het. Wat slecht is voor een mens, wat slecht is voor een samenleving, heeft ook een slechte afloop.

Je hoeft het alleen maar uit te houden en geduld te hebben:

Nog even, en de goddeloze zal er niet meer zijn;

Dat klinkt mooi en hoopvol, maar dat kun je niet bewijzen. Als je zelf onderdrukt wordt, lijdt, ziek bent, arm, vluchteling, dan is de werkelijkheid anders. In de praktijk gaat er toch een heleboel mis. En als het ene kwaad verdwenen is, steekt het andere wel weer de kop op. Assyrië werd afgelost door Babel, en die weer door de Perzen, en toen kwam Rome. Na Hitler had je Stalin, en toen Mao, en toen Saddam en Mugabe en Kim Jong Un en Assad. En wie weet scharen we over een aantal jaar ook Erdogan en Poetin of zelfs Trump in dat rijtje.

Daarom is alleen positivisme niet genoeg om het uit te houden, om geduld te hebben, maar komt het aan op geloof. Geloof in de HEERE, de God van Israël.

De dichter is namelijk niet iemand die gelooft dat het goede in deze wereld uiteindelijk zelf wel zal overwinnen. En dat de mens uiteindelijk toch ten dienste goed is, zodat  langzaam maar zeker deze aarde een fijne plek zal worden. Nee, vers 5 en 6:

Wentel uw weg op de HEERE en vertrouw op Hem: Híj zal het doen. Hij zal uw gerechtigheid tevoorschijn doen komen als het morgenlicht, uw recht doen stralen als de middagzon.

Zie je. Ook de dichter gelooft niet dat alles automatisch wel goed komt als je maar geduld hebt. ‘Wentel uw weg op de HEERE’, dat betekent zoveel als: leidt je leven in vertrouwen op de HEERE. Je levensweg, je doen en laten, je lot, alles wat je hebt en wat je overkomt, dat staat niet los van Hem, maar daar is Hij bij betrokken.

Tenminste, volgens de dichter is dat de keus die je moet maken. Zo te leven. Te leven in geloof. Geloof dat is in deze psalm, in heel de Bijbel trouwens, niet zomaar een theorie, een serie leerstellingen waarin je gelooft. Dat je gelooft dat Jezus de Zoon van God is, dat Hij is gekruisigd en opgestaan uit de dood. Dat zijn gewoonweg feiten. Geloof is, dat je jezelf daaraan toevertrouwd. Dat je leven in het teken van het kruis staat. Geloof is in die zin ook méér dan een persoonlijke relatie met God én meer dan een inspiratiebron voor je dagelijks leven.

Het woord voor vertrouwen dat in deze verzen gebruikt wordt, ‘vertrouw op de HEERE’, dat is geen gevoel, maar zekerheid. Zoals een kind op zijn ouders kan vertrouwen, er zeker van kan zijn dat zijn ouders ervoor zorgen. Je kunt erop rekenen dat je vader en moeder dat doen. Je kunt erop rekenen dat je droog zit in een huis. Je kunt erop rekenen dat je op school leert lezen en schrijven. Je kunt erop rekenen dat ze in het ziekenhuis álles doen om je behandelen voor je ziekte. Je kunt erop rekenen dat je geld bij de bank veilig is.

Zo kun je rekenen op de HEERE. Waarom? ‘Hij zal het doen.’ Alles waarop je rekent, kan soms tegenvallen. De bank let minder goed op je geld, dan je zou willen. Je dak kan lekken. Zelfs ouders laten steken vallen. Maar op de HEERE kun je rekenen. Hij staat garant voor het goede, voor je recht, voorje vrede, voor je toekomst, voor het land dat je toekomt, voor eeuwig.

Ik vind dat moeilijk, eerlijk gezegd. Om echt met de HEERE te rekenen. Op Hem te rekenen. In het leven van alledag. Niet voor niets staat deze psalm in de Bijbel. Niet voor niets is het een aansporing. Een wijze les. Blijkbaar vonden ze het toen ook al moeilijk. En ik denk dat het in onze tijd alleen maar moeilijker is geworden. Want we groeien op en leven in een tijd en in een land waar heel weinig met de HEERE gerekend wordt. Je hebt natuurlijk de vrijheid om te geloven wat je wilt, dat wel, maar de hele sfeer van onze tijd is toch ‘godloos’. En dat ademenen u en ik, en het laat mij niet koud.

Dan is deze psalm een verademing. Een realiteitscheck. O ja, ik sta er niet alleen voor. Wij staan er niet alleen voor. Alleen tegen het onrecht, tegen de ellende, tegen de zonde. We kunnen rekenen op God. Op Zijn doen. Zijn ingrijpen. Zijn handelen. Zijn optreden. Het slot van de psalm luidt, vers 40:

De HEERE zal hen helpen en hen bevrijden; Hij zal hen bevrijden van de goddelozen en hen verlossen, want zij hebben tot Hem de toevlucht genomen.

In Jezus Christus zijn deze woorden vervuld. God is zelf naar de aarde gekomen. Hij heeft ingegrepen. Hij is de dood ingegaan en heeft de dood overwonnen. Hij heeft het kwaad op zich genomen. Ook ons kwaad, onze zonden. Want niet automatisch kunnen wij ons identificeren met de ‘vromen’ in deze psalm. Misschien horen wij wel bij de ‘overtreders die weggevaagd worden’. Met de komst van Jezus Christus en in het geloof dat Hij regeert over de wereld in het groot, en dat Hij zich bemoeit met mijn kleine leven hier in Hagestein/Lunteren, daarin begint het morgenlicht te schijnen, dat eens zal stralen als de middagzon.

Daar staat de HEERE zelf garant voor. Zo is Hij. Zo doet Hij. Daar mag je op rekenen. Een verademing is dat. Weldadig.

Zo kun je vers 3 en 4 begrijpen:

Vertrouw op de HEERE en doe het goede; bewoon de aarde en voed u met trouw. Schep vreugde in de HEERE, dan zal Hij u geven wat uw hart verlangt.

Dat betekent niet dat geloven in God als het ware een doekje voor het bloeden is, een soort terugtrekkende beweging. Alsof je denkt: ‘De wereld is slecht, ik trek me wel terug in mijn eigen huis en familiekring. Ik doe daar gewoon mijn best en over de rest bekommer ik me niet. En mijn geloof geeft mij een fijn gevoel.’

Nee, integendeel. Het is juist met beide benen in de modder staan, vechten tegen de bierkaai. Gekkenwerk van het geloof. Niet kwaad worden op de kwaden, maar kwaad met goed vergelden. Je vijand liefhebben. Als iemand je dwingt je jas af te staan, je trui erbijgeven. Het goede doen op een aarde die vergeven is van het kwaad. Gewoon omdat het kan.

Het is de weg van Jezus Christus. De theologie van het kruis. Totaal af kunnen zien van jezelf, omdat je rekent op de HEERE. Dat Hij alleen van doorslaggevende betekenis is. Omdat je met Hem alleen tevreden hebt leren zijn. Hij, God van hemel en aarde, legt méér gewicht in schaal dan al het andere samen.

‘Schep vreugde in de HEERE’, m.a.w. ‘geniet geweldig, met volle teugen van Hem’. Omdat onze God zo geweldig is: Zo geweldig goed. Zo’n bron van liefde. Onmetelijk wijs. Heerlijk. Onuitputtelijk in schoonheid. Onvoorstelbaar rechtvaardig, trouw, eerlijk. Hij is alles wat je nodig hebt. En je zit nooit meer om iets verlegen.

Dat vandaag de dag het populisme hoogtij viert – Wilders staat in de peilingen aan kop op bijna 30 zetels – dat komt door een diepliggende ontevredenheid. Een leegte van het hart. In die leegte groeit boosheid en jaloersheid welig. In die leegte is het ik alleen met zichzelf. En daarom alleen met zichzelf bezig. En dan wordt je bang voor een ander. Bang voor de islam. Omdat je er voor je gevoel alleen voor staat.

De HEERE vult de leegte in je hart. Hij vervult de verlangens van je hart, zegt de dichter zelf. Wees tevreden met Hem. Wees blij met de HEERE. Dat je Hem mag kennen. Dat je bij Hem mag horen. En dat Hij daadwerkelijk betrokken is op jou en op u. Dan ben je goed af, nu en voor eeuwig!

We mogen de rijkdom hiervan van onszelf herontdekken. De rijkdom van het geloof in Jezus Christus. Het is het beste, en enige echte, medicijn tegen. Omdat Jezus Christus echt is. Omdat Zijn kruis werkelijk in de wereld stond. Omdat Hij leeft.

‘Schep vreugde in de HEERE’, dat zijn woorden om mee te dragen, te overpeinzen. Uit te leven. Uit te stralen. Dat kan alleen als je Hem kent. Als je Hem hebt leren kennen. Dan wil je niet meer anders.

Heel deze psalm, heel het bijbelse geloof, heel de geschiedenis van Israël, heel het evangelie van Jezus Christus is hierin samen te vatten: ‘Schep vreugde in de HEERE’. Volhouden en volharden in het geloof dat deze wereld uiteindelijk om Hem draait, dat wij ten diepste op Hem aangelegd zijn, dat wij daarom alleen ten diepste gelukkig kunnen zijn als Hij in het middelpunt staat van ons leven. De HEERE, de Almachtige, die het in deze wereld niet uit de hand loopt. Omdat Hij goed is en het recht liefheeft. Omdat Hij woord houdt en trouw blijft.

Op Hem lopen daarom al ons kwaad en onze zonden stuk, ja de dood zelf heeft Hem niet stuk gekregen. Hij is de rots waarop je bouwt of de rots waarop je uiteindelijk stuk loopt. Om de HEERE heen kan uiteindelijk niemand. Je kunt maar beter op Hem rekenen en mét Hem rekenen dus…

Deze psalm heeft de toon van het evangelie van Jezus Christus. Bijna letterlijk keren teksten uit deze psalm terug in de bergrede, in het evangelie van Mattheus 5:1-12.

Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beërven.

Let wel: dit alles, dit leven met God, dit genieten van HEERE om Wie Hij is, dat blijft onlosmakelijk verbonden met de aarde, met het land, met het concrete leven, met het wonen en werken. En het blijft daarom ook aangevochten. Stukwerk. Het is een pijnlijk contrast met de wereld die we om ons heen zien, en met de gebroken werkelijkheid die we soms aan den lijve ervaren.

De zaligsprekingen zijn geen echter geen wensdromen, geen opium voor het volk, maar een concrete verwachting. Zó zal de aarde eruit zien als het Koninkrijk van Jezus Christus in al zijn volheid gekomen is. En omdat alleen ‘nog maar even’ duurt, beginnen wij als gelovigen alvast te leven alsof het zover is. Verblijden en verheugen we ons. Of zwijgen we en verwachten we. Want ondertussen kan het best lang duren. Vers 7 ‘Zwijg voor de HEERE en verwacht Hem;’

Die zachtmoedigheid heeft alles met dat zwijgen te maken. Ze kenmerken de gelovige levenshouding. Het besef dat het leven ingewikkeld is, gecompliceerd. Goed en kwaad liggen soms heel dichtbij elkaar, vaak moeten we kiezen uit twee kwaden. Zeker in de politiek is dat zichtbaar: wat precies goed is voor de economie, of hoe de zorg georganiseerd moet worden, of hoe we omgaan met immigratie van vluchtelingen en asielzoekers en hoe inburgering dan plaats vindt, en of we nu méér of mínder Europa moeten hebben, daar heeft niemand het gouden recept voor.

Dat moeten we van politici dus ook niet verwachten. Zoals we dat ook van onszelf niet moeten verwachten. Soms past het ons onze mond te houden. Alleen maar te luisteren. Te zoeken. Te proberen. Te tasten. Samen. Daarin past niet het bouwen van muren of hekken en het slopen van moskees of het verbieden van de Koran, zoals Wilders wil. ‘Laat uw woede bedaren en laat uw grimmigheid varen; ontsteek niet in woede – het brengt slechts kwaad.’ Vers 8. In het politieke leven, maar zeker ook in het persoonlijk leven, in het gelovig leven, zoeken we de rust, de vrede.

We leven in het geloof dat we de echte tevredenheid, de vrede van ons hart, vinden bij de HEERE, en dat Hij zal zorgen dat eens de wereld vol is van die vrede. Ondertussen oefenen we ons in het geloofswerk van het zachtmoedig zijn: tegen de klippen op genadig zijn, gunnen, geven, lenen en ontfermen. Want alleen dat heeft de toekomst. Want de toekomst is van Jezus Christus.

Amen

Gek op God: de gekte van Pinksteren in Psalm 119

Pinksterpreek over Psalm 119,169-176 en Handelingen 2, gehouden in Everdingen.

István Dorffmaister – Pentecost (1782)

 

Gemeente van Jezus Christus,

Misschien verzamel jij wel iets. Best leuk. Zeker als kind. Zelf heb ik ooit postzegels verzameld en bijzondere stenen. Maar meestal gaat dat ook weer over. Voor een tijdje is het leuk, maar dan gaat de lol er ook weer af. Of het kost teveel tijd en teveel geld. Maar je hebt van die mensen, die gaan maar door… Die verzamelen en verzamelen. Munten, poppen, speelgoedautootjes. Ze zijn er een beetje gek van. Ze kunnen er niet genoeg van krijgen.

Je zou kunnen zeggen: De dichter van Psalm 119 is ook een beetje gek. Hij heeft ook zo’n verzamelwoede. Hij heeft 176 verzen verzamelt of geschreven. En niet zomaar 176 verzen. Nee, hij heeft ze ook heel zorgvuldig gesorteerd. Psalm 119 is een acrostichon zoals dat heet. Dat betekent dat de verzen van deze psalm zijn gesorteerd op alfabet. Het hebreeuwse alfabet heeft 22 letters, van alef tot tau. Elke keer zijn er 8 verzen die met dezelfde letter beginnen. Eerst 8 verzen met de a, dan 8 verzen met de b, enzovoorts 22 x 8 verzen, dat is precies 176 verzen. De verzen die wij gelezen hebben, de laatste 8, beginnen dus alle acht met de laatste letter van het hebreeuwse alfabet, de letter tau.

Psalm 119 is de langste psalm die er is. Hij wordt ook nooit helemaal gelezen of gezongen, dat zou veels te lang duren. En het zou ook veels te saai zijn. Er zit namelijk niet eens een duidelijk verhaal in de psalm. Er gebeurt niets. Er zit heel veel herhaling in. Het gaat al maar over hetzelfde. 176x gaat het maar over één ding: de wet van God. De dichter gebruikt nog wel synoniemen, maar toch. Kijk maar mee vanaf 169, daar gaat het over ‘Uw woord’. 170: Uw belofte. 171: ‘Uw verordeningen’. 172: ‘Uw geboden’. 173: ‘Uw bevelen’. 174: ‘Uw wet’. 175: ‘Uw bepalingen’. 176: ‘Uw geboden’. Al die 176 verzen lang gaat het alleen maar daarover.

Ik geef het je te doen! Hoeveel tijd en energie zou dat gekost hebben voor deze hobbyist? Daar is toch een beetje sprake van een soort gekte bij zo iemand. Deze psalm is eindeloos, hij kan zijn mond niet houden, hij kan er geen einde aan breien.

Ja, van God word je een beetje gek. Dat kun je met Pinksteren goed zien. Uit Handelingen 2 horen we hoe de mensen spottend zeggen van de volgelingen van Jezus: Joh, ze zullen wel dronken zijn… Ze zeggen van die rare dingen. Ze doen zo overdreven. Ze kunnen hun mond niet houden over ‘de grote werken van God’ (vers 11). En je merkt dat aan Petrus: Als die eenmaal begint te preken, dan komt er een stortvloed aan woorden. Handelingen 2 geeft die preek van Petrus al vrij uitgebreid weer, maar Lukas schrijft in vers 40 aan het einde dan fijntjes: ‘En met veel meer andere woorden legde hij getuigenis af en spoort hij hen aan’. Het houdt niet op!

Bent u ook een beetje gek van God? Kunt u meezingen met Psalm 119:171 ‘Mijn lippen vloeien over van lofzang, want U leert mij Uw verordeningen. Mijn tong zal Uw woorden bezingen, want al Uw geboden zijn rechtvaardig.’ Etcetera, etcetera. Of heeft u zoiets van: ‘Doe maar normaal, dan doe je al gek genoeg.’ Ik weet niet of u dan vandaag helemaal veilig zit hier in de kerk… want die gekte van Pinksteren lijkt nogal aanstekelijk te zijn. Of beter gezegd: Er zit geen steekje los of zo bij die volgelingen van Jezus of bij die dichter van Psalm 119, daar zit uitstorting van de heilige Geest achter.

Al weet ik niet of het dat iets normaler maakt: ‘Heilige Geest’. Dat klinkt in onze oren toch ook een beetje raar. Bij geesten denken wij eerder aan spoken en sprookjes.  Zodra we over de heilige Geest gaan spreken, wordt het alleen maar ‘enger’. Iemand die van zijn hobby zijn leven maakt, zo iemand is misschien een beetje prettig gestoord. Maar als je zegt dat er een ‘Geest’ in je is komen wonen, die je leven verandert en leidt, waardoor je dingen gaat doen, die je eerst nooit deed en dingen gaat zeggen, waar je zelf niet op zou komen. Dan wordt het toch een beetje eng…

U zegt misschien: ‘Maar in Psalm 119 gáát het toch helemaal niet over de heilige Geest?’ Daar heeft u in zekere zin gelijk in. De heilige Geest wordt in al die 176 verzen niet genoemd. We zongen een paar coupletten van Psalm 119 in de berijming, vers 3, 9, 47, waar ze de Geest er in gesmokkeld hebben. Maar in de grondtekst staat die Geest er niet in… Het is alleen kortzichtig om te denken: Omdat Hij niet genoemd wordt, is Hij er niet.

Dat is natuurlijk met die hele heilige Geest zo. Inderdaad, op die 1e Pinksterdag in Jeruzalem, daar was wel wat te zien en te horen van die Geest. Er klonk het geluid van een geweldige windvlaag, en ‘aan hen werden gezien tongen als van vuur, die zich verdeelden, en het zat op ieder van hen.’ Maar die tekenen, dat was niet de heilige Geest zelf. Dat was een éénmalig signaal. Over het algemeen zie je de heilige Geest niet. Die is onzichtbaar. Je kunt hem wel op het spoor komen.

En daar kan Psalm 119 ons geweldig bij helpen. Want daar komen we een mens tegen, en niet zomaar een mens: een gelovige. Iemand die zichzelf tot God richt. Die roept ‘Laat mijn roepen naderen voor Uw aangezicht, HEERE’ (169). Die smeekt ‘ Laat mijn smeken voor Uw aangezicht komen’ (170). ‘Laat Uw hand mij te hulp komen’ (173). ‘Ik heb gedwaald als een verloren schaap; zoek Uw dienaar’ (176). Dat is best vreemd allemaal, als je erover nadenkt.

Zo snel vragen wij mensen niet om hulp. Zo gelovig zijn wij vaak niet, dat wij ons totaal afhankelijk weten van God. Ja, wij zijn ongeneeslijk religieus. Dat is zo. Maar je totaal met lege handen openstellen voor de God van Israël. Dat is wat anders.

Want de dichter verwijst daarbij de hele tijd naar de ‘wet’, het ‘woord’, de ‘geboden’, etc. Waarschijnlijk moeten we dan denken aan de boeken Genesis-Deuteronomium, de Thora. Heel die voorgeschiedenis van Israël, over Adam, Noach, Abraham, Izak en Jakob, Mozes en de tocht door de woestijn. Over God die helpt in nood, die Zijn volk bevrijdt en Zijn wetten en geboden geeft. Het is de God van die verhalen en wetten, de HEERE, tot wie de dichter zich richt, in Wie hij blijkbaar gelooft, van Wie Hij blijkbaar dan ook nu vandaag voor zichzelf hulp verwacht.

Je zou kunnen zeggen: Dat is best raar. Voor die dichter is dat allemaal een levende werkelijkheid wat hij leest in dat oude boek, in de wet. Echt.

Maar dat is nu precies het werk van de heilige Geest. Die geloofsstap die is voor onze benen te groot. Die wordt ons gegeven. Daarin worden wij gedragen. Dat ervoeren de discipelen van Jezus met Pinksteren. Ze gingen niet zomaar ‘gekke dingen’ doen. Een christen is niet ‘gek’. Maar overtuigd van de levende aanwezigheid en betrokkenheid van God op mij. Die zekerheid, die overtuiging, dat breng je als mens niet zelf op. Die openheid van het hart, in schuldbelijdenis, gebed, en lofzang, naar God toe, dat is het werk van de heilige Geest.

Als we het zo bekijken is Psalm 119 bij uitstek een psalm over de heilige Geest. Over het werk van de Geest. Een poosje geleden ben ik in het Rijksmuseum geweest. Daar was onder andere een tentoonstelling van de late werken van Rembrandt, de schilder.

Alle werken van de laatste 10 jaar van zijn leven hingen daar bij elkaar. En als je die schilderijen zo zag hangen, dan zag je in één oogopslag dat ze van Rembrandt zijn. Zijn bijzondere manier van schilderen, met veel donkere tinten, met grote bewegingen, en in het midden het onderwerp van het schilderij in het licht, waar je oog naartoe wordt getrokken, daar een paar ongelooflijke details. Daar hoef je niet over te twijfelen: als je dát ziet, weet je, dit is het werk van Rembrandt. Dat doet niemand hem na.

Als je zo naar die 1e Pinksterdag kijkt, dan is daar duidelijk de heilige Geest aan het werk geweest. Hoezo?

Wij zijn dan geneigd allereerst naar die bijzondere gebeurtenissen te wijzen: de tongen van vuur, de vreemde talen; en dat hoort er ook allemaal bij. Maar het meest bijzondere is, dat die discipelen van Jezus in één keer erg veranderd lijken. Ga maar na: Het zijn eenvoudige vissers uit Galilea. Dat wordt ook met zoveel woorden gezegd: ‘Zie, zijn het niet allen Galileeërs die daar spreken?’ Dat is niet alleen een opmerking over hun moedertaal, maar daarin zit ook iets neerbuigends in, vanuit die joden in Jeruzalem. Van deze Galileeërs verwachtten ze zoiets niet.

En als je het evangelie van Lukas hiervoor gelezen hebt, dan verwachten wij het ergens ook niet van ze. Na Goede Vrijdag kruipen die discipelen angstig bij elkaar in hun huis met de deur op slot. Bang dat ze gepakt worden. Ontredderd. Gebroken. En zie ze vandaag dan eens. Petrus staat daar met de andere elf frank en vrij het evangelie van Jezus Christus te verkondigen. En dat is niet een éénmalige opwelling, heel dat boek Handelingen gaat daarover dat ze daarmee ook niet meer zijn opgehouden. Al werd het moeilijk, al werden ze alsnog vervolgd en gedood en gevangengezet. Ze houden hun mond niet meer. Ze zijn veranderd.

Het is de verhoring van het gebed van Psalm 119: ‘Laat mijn ziel leven, dan zal hij U loven.’

Het probleem in het Oude Testament is telkens weer dat God zichzelf wel openbaart aan Zijn volk, Zijn geboden geeft, maar dat het volk niet verandert. Keer op keer zakt bij het volk de herinnering weg, het geloof zakt weg, het enthousiasme zakt weg. Doen wat God vraagt, dat gaat niet van harte. Het is iets van de buitenkant, maar niet iets van binnenuit. En daardoor groeit het bewustzijn bij Israël: zolang wij op eigen kracht God moeten dienen, dan is dat gedoemd om te mislukken. God moet ons van binnenuit veranderen. Ons hart vernieuwen.

‘Laat mijn ziel leven, dan zal hij U loven.’ Want dat gaat dus niet vanzelf. We moeten levend gemaakt worden. En dat is bij uitstek het werk van de heilige Geest. Het woord voor ‘geest’ in het hebreeuws en grieks, de talen van de Bijbel, is hetzelfde woord als wind en adem. Zoals Adam in de het paradijs het leven werd ingeblazen, zo moet ons hart beademd worden door God.

In Jeremia 31,33 staat: ‘Voorzeker, dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis van Israël sluiten zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven en zal die in hun hart schrijven. Ik zal hun tot een God zijn en zíj zullen Mij tot een volk zijn.’

Die vervulling van Psalm 119 en Jeremia 31 treffen we aan op die 1e Pinksterdag. In die grote lijn van het Oude Testament staat dat feest. Vanaf nu stort God Zijn Geest, Zijn adem in ons hart en maakt ons levend. Hij vult ons met Zijn Geest. Hij verandert ons van binnenuit. En dat betekent niet dat wij bezeten raken of dat er een steekje los raakt, dat we gek worden, nee, het is bevrijding, het betekent dat wij eindelijk leven zullen zoals God het wil, zoals het hoort, bevrijdt van zonde en schuld.

Het beste bewijs daarvan in je leven is vers 174: ‘HEERE, ik verlang naar Uw heil; Uw wet is mijn bron van blijdschap.’ Het geloof in God, het leven met Hem, dat is dan geen verplichting meer, en geen gewoonte, geen uiterlijke zaak, maar het verlangen van je hart. ‘HEERE, ik verlang naar Uw heil.’

Voor de dichter van Psalm 119 kunnen we wat dat betreft duidelijk het werk van de heilige Geest aanwijzen. Geïnspireerd is hij door de heilige Geest. Al de tijd en energie die hij gestoken heeft in het maken van dit lied is één grote handtekening van de Geest in Zijn leven. Ook tijdens het Oude Testament was die heilige Geest dus actief. Ook voor Pinksteren. Pinksteren is enkel het feest van de uitbreiding daarvan, de Geest gaat mensen drijven tot zending en verkondiging te beginnen in Jeruzalem, maar tot de einden van de aarde. Schaalvergroting, een nieuw tijdperk. Maar ten diepste blijft het werk van de Geest hetzelfde: mensen van binnenuit veranderen, ze op God richten, ze levend maken, ze vullen met liefde voor God.

Het is dan een interessante, maar ook belangrijke vraag, of u dat werk van de heilige Geest ook in uw eigen leven op kunt merken. Herkent u iets van Psalm 119 in uw eigen leven? Iets van dat verlangen naar God? Naar de verborgen omgang met Hem in gebed en bijbellezen?

Of om het anders te zeggen: Heeft God je hart? Een hele simpele vraag. Of je nu jong bent of oud, daar kun je vast wel voor jezelf een antwoord op geven. Heeft God je hart? Dat kan natuurlijk best wel eens wegzakken. Er kunnen zoveel dingen zijn die ook in ons hart leven. Twijfel. Aanvechting. Zorgen. Je werk dat je bezig houdt. Waardoor je misschien in de gang van alledag voor je gevoel weinig aan God toekomt. Misschien wel tekortschiet. Dat kan allemaal zo zijn. Maar juist dan is het goed jezelf die vraag ook vandaag te stellen en oprecht je antwoord te geven: Heeft God je hart? Verlang je met Hem te leven, Hem te dienen?

Het kan dat je zegt: ‘Ik durf dat niet zo van mezelf te zeggen. Ik kom wel graag hier in de kerk. Ik probeer te leven zoals Hij van mij vraagt…

Maar om te zeggen dat de heilige Geest in mij woont, dat ik een bekeerd, een veranderd en nieuw mens ben… ik voel me nog zo’n zondaar. Het is voor mij te hoog gegrepen. Ik ben over mezelf nog niet zo zeker.’ Dan mag ik u bemoedigen: Dan heeft de heilige Geest je al meer veranderd dan jezelf misschien beseft. Want die nederigheid, het inzicht dat jezelf niet zo bijzonder geweldig bent, dat is bij uitstek wat je in Psalm 119 terugvindt. Dat ís werk van de Geest.

Het kan ook dat je zegt: ‘Nee, sorry. ‘HEERE, ik verlang naar Uw heil; Uw wet is mijn bron van blijdschap.’ Daar kan ik echt niets mee. Dat staat zo ver van mij af. Heeft God mijn hart? Is Hij de liefde van mijn leven? ‘Mijn lippen vloeien over van lofzang.’ Dat gevoel heb ik nou nooit…’ Dan is het helemaal goed dat je hier vandaag bent met Pinksteren in de kerk. Want dan heeft de heilige Geest in u nog een hoop werk te doen. Op de 1e Pinksterdag in Jeruzalem waren er zo 3000 mensen die zo de preek van Petrus beluisterden, Jezus als Messias erkenden, zich lieten dopen en een nieuw leven begonnen. De heilige Geest gebruikt dan ook deze preek vandaag om u te zeggen: Dat nieuwe leven kan hier vandaag dan ook voor u beginnen. Bidt het dan oprecht mee: ‘Laat mijn ziel leven, dan zal hij U loven.’

En wat mooi, wat mooi als je vandaag met Pinksteren kunt zeggen: ‘Ja, ik zie dat werk van de heilige Geest duidelijk in mijn leven. Ik dien God van harte.’ Hou je mond daar dan niet over vandaag!

Met Pinksteren worden we een beetje gek. Gek op God. In de zin van dat we van Hem gaan houden. Van Jezus, Zijn Zoon, gaan houden. En dan hebben we de open deur van Psalm 119 nog niet eens gehad: Gek op God, dat betekent dan in de eerste plaats vooral: Gek op Zijn Woord. Op de Bijbel.

Ook daar zit een lijn van Psalm 119 naar Pinksteren. Want het is niet zo dat de mensen die vervuld zijn van de heilige Geest zomaar wat woorden uit hun mouw schudden. Nee, ze vertellen over de ‘grote werken van God’, staat er in Handelingen 2. In het Oude Testament is dat een aanduiding voor het reddend en bevrijdend handelen in de geschiedenis van Israël. Voor die grote daden van God, moet je dus in de Bijbel zijn.

Maar het gaat verder: Als Petrus dan gaat preken, dan citeert hij de ene na de andere bijbeltekst. Uit de profeet Joël, uit Psalm 16 en uit Psalm 110. En dat was niet een eenmalig trucje. Je treft dat elke keer weer aan, ook verderop in Handelingen in de preken van Stefanus, Filippus en Paulus: ze kennen de Bijbel zo goed als uit het hoofd lijkt het!

En dat is ook zo. Liefde voor God, dat gaat samen met liefde voor wat Hij ons te zeggen heeft in Zijn Woord, de Bijbel. Dat was toen zo, dat is vandaag zo. En dat is niet iets wat je komt aanwaaien. Jezus zelf zat op 12-jarige leeftijd aan de voeten van de schriftgeleerden in de tempel. Waar denkt u dat Jezus anders die wijsheid en liefde vandaan had? Petrus is vóór deze preek 3 jaar intensief met deze Jezus opgetrokken, en altijd op sabbat naar de synagoge. Paulus heeft een gedegen theologische opleiding gevolgd in Jeruzalem.

Er is een wisselwerking tussen liefde voor God en liefde voor de Bijbel. Als je het verlangen naar God en om voor Hem te leven in je hart niet voelt, of niet meer zo voelt, dan moet je daar niet met je armen over elkaar op zitten wachten, dan moet je daar zelfs niet alleen om bidden, maar dan moet je je Bijbel opendoen en lezen over Zijn grote daden in de geschiedenis. Dan ga je ‘vanzelf’ van Hem houden. ‘Vanzelf’ tussen aanhalingstekens: de Bijbel is het belangrijkste instrument van de heilige Geest om in ons hart binnen te komen en ons van binnenuit te veranderen.

Daarom is het ook zo belangrijk om naar de kerk te komen. Ook als je daar geen zin in hebt. Want hier gaat die Bijbel open. Hier klinkt het Woord van God. En alleen zo kan de liefde voor Jezus Christus in ons hart gewekt en gevoed worden. Ik wil u op deze Pinksterdag dan ook aansporen: Blijf volharden in de kerkgang. Liefst twee keer per zondag als u daartoe in staat bent. Juist als je die behoefte niet hebt. Want als je dan niet komt, dan zak je uiteindelijk alleen maar verder weg en van die vernieuwing van je leven komt dan niet veel terecht.

Aan het einde van Handelingen 2 lees je dat de volgelingen van Jezus dagelijks samenkwamen in de tempel om te bidden, en dat ze volhardden in de leer van de apostelen. Als je daar niet aan mee doet, dan is je hart zo weer koud en leeg, dan is Pinksteren en de vervulling van de Geest zo weer iets van gisteren. Dan komt het er met het leven met God ook niet zo van. En dat wilt u toch niet…

In de ogen van de wereld een beetje gek. Pinksteren. Vervuld met de heilige Geest. Psalm 119, een beetje gek: iemand die maar niet uit kan over Zijn geweldige God met Zijn geweldige Woord. Als je die Bijbel open doet dan denk je: ‘Misschien helemaal zo gek nog niet die HEERE, die God van Israël!’ Dat is dan niet zo gek, dat is de Geest.

Amen

De HEER is Koning over ons

Preek over Psalm 47 op Hemelvaartsdag te Everdingen.

Gemeente van Jezus Christus,

Soms vergeten mannen wel eens hun trouwdag. Heb ik gehoord. Ik heb het nog nooit vergeten trouwens. ;-). Zoiets vergeet je toch niet? Nou, hopelijk vergeet je inderdaad niet dat je getrouwd bent. Hoe zou je dat ook kunnen vergeten? Je woont in hetzelfde huis. Je ziet elkaar dagelijks. Alleen de datum waarop dat precies beklonken werd, ja dat kan in de drukte van werk en gezin er wel eens bij inschieten.  En ik dacht: Ergens is dat misschien nog wel mooi ook: Door liefde en trouw ben je zo aan elkaar verbonden dat het zo onderdeel van je leven is geworden dat je er nauwelijks meer bij stil staat. Het is vanzelfsprekend dat je er voor elkaar bent, dat je bij elkaar hoort. Dat is fijn als het huwelijk zo’n stabiele factor is. Dan hoef je je daar geen zorgen over te maken.

Zo is het op Hemelvaartsdag ook. In Psalm 47 wordt gezongen: ‘Alle volken, klap in de handen; juich voor God met luide vreugdezang. Want de HEERE, de Allerhoogste, is ontzagwekkend, een groot Koning over de hele aarde.’

Daar gaat het over op Hemelvaartsdag: het is de kroningsdag van Jezus Christus. De dag dat Jezus is gaan zitten aan de rechterhand van de Vader, op de troon in de hemel, om te regeren over heel de aarde. Dat belijden wij elke week. En Hemelvaartsdag zullen we niet zo snel vergeten in Everdingen. Al is het maar omdat weken van te voren de Rooms-katholieke kerk de spandoeken voor de rommelmarkt al ophangt en het druk is in het dorp.

Ik keek eens terug in wat oude preken van mijzelf en anderen van Hemelvaartsdagen in vorige jaren. Mij trof de wat zure toon. De meeste preken op Hemelvaartsdag beginnen ermee dat het te weinig gevierd wordt. In de beleving van mensen is het zo’n lastig feest: Jezus gaat weg van de aarde. Hij wordt Koning in de hemel. Maar dat is voor ons onzichtbaar. En daarom zitten kerken op Hemelvaartsdag ook niet vol.

Maar zou het ook niet iets heel moois kunnen zijn? Dat wij inhoudelijk blijkbaar niet zo op kijken van deze dag? Dat God Koning is over de hele aarde, dat hoor je hier in de kerk van jongs af aan. Daar groeien we mee op. Daar geloven we in. Dat is voor ons de normaalste zaak van de wereld. God is immers Almachtig. Hij heeft alle macht over hemel en aarde.

God de Allerhoogste, de Almachtige Koning, als de stabiele factor in je leven. Dat is mooi als dat zo is in je leven! Herkent u dat? Dat dat geloof je leven draagt. Dat je daarop terug kunt vallen. Je kunt ervan uitgaan dat Hij er gewoonweg voor je is. Ergens is dat prachtig.

De belijdenis van Psalm 47 is mooi nieuws, maar oud nieuws. ‘De HEERE, de Allerhoogste, is ontzagwekkend, een groot Koning over de hele aarde.’

De juichstemming van Psalm 47 is voor ons dan ook een beetje moeilijk om in mee te komen. En dat is niet zo gek. Het is een psalm van 3000 jaar geleden. De situatie was toen echt nog heel anders. Het Koningschap van God was toen wereldnieuws. Het is een beetje het verschil tussen Bevrijdingsdag 2015 en Bevrijdingsdag 1945. Toen de capitulatie van de Duitsers op 5 mei 1945 getekend werd, ging heel Nederland dansend de straten op. Logisch. Ze hadden vijf afschuwelijke jaren gehad. Dan wil je wel dansen. Nu in 2015 hebben we natuurlijk nog de bevrijdingsfestivals waar gedanst wordt, maar dat is meer door de hippe muziek dan door de ervaring van vrijheid.

Laten we toch samen een beetje proberen aan te voelen wat dat betekent. Dat God Koning is.

In het Oude Testament was het Koningschap van de HEERE, de God van Israël, nog niet zo vanzelfsprekend als het voor ons is. Psalm 47 verwijst daarnaar in vers 4-5: ‘Hij onderwerpt volken aan ons, Hij brengt natiën onder onze voeten. Hij kiest voor ons ons erfelijk bezit uit: de trots van Jakob, die Hij heeft liefgehad.’ Dat God Koning is, dat is een zwaarbevochten zaak, voel je dan. Dat is niet zonder slag of stoot gegaan. Ook voor Israël is dat iets wat ze hebben moeten ontdekken, waarop ze hebben moeten leren vertrouwen.

Ook in de tijd van deze psalm, de tijd van de koningen, was dat elke keer een aangevochten zaak. Vijandelijke legers drongen regelmatig hun gebied binnen, zoals onder Hizkia. Dan  staat op een keer Sanherib, de wrede koning van Assyrië, met zijn legers voor de poorten van Jeruzalem (blader maar mee naar 2 Koningen 18) en diens commandant spreekt ze toe, vers 19: ‘Dit zegt de grote koning, de koning van Assyrië: Wat is dit voor vertrouwen dat u koestert?…’ Vers 32f.: ‘Luister niet naar Hizkia, want hij misleidt u door te zeggen: De HEERE zal ons redden. Hebben de goden van de volken ieder zijn eigen land ooit gered uit de hand van de koning van Assyrië? Waar zijn de goden van Hamath en Arpad? Waar zijn de goden van Sefarvaïm, Hena en Ivva? Hebben zij Samaria soms uit mijn hand gered? Wie onder al de goden van de landen zijn er die hun land uit mijn hand gered hebben? Zou de HEERE dan wél Jeruzalem uit mijn hand redden?’

In de ogen van Sanherib is de God van Israël een lokale godheid met beperkte macht. Zeker niet de ‘grote koning over heel de aarde’, waar psalm 47 over zingt. Dat is Sanherib immers zelf in zijn eigen ogen… Maar het volgende hoofdstuk dood de engel 185.000 soldaten van Sanherib en hij druipt af…

En het is niet zo dat in Israël ondertussen altijd het vaste vertrouwen was dat de HEERE die Sanherib echt wel de baas was. Nee, dat hebben ze daar ook door schade en schande moeten leren en ontdekken. Hier in Psalm 47 zitten we als het ware aan de bron van het geloof dat God Koning is. Dat niets Hem de baas kan. En daarom bruist het in deze psalm van spontane blijdschap. ‘Applaus voor de HEERE!’ daar begint vers 2 mee.  ‘Álle volken, klap in de handen!’

Dat is in de wereld van de vele goden van het Oude Oosten nooit eerder vertoond: Dat Één God alle macht lijkt te hebben over alle volken. De mensen in Jeruzalem knijpen zich in de tempel in de arm, het lijkt te mooi om waar te zijn: En dit is hun God! Je snapt wel waarom ze daar blij mee zijn… ‘Alle volken, klap in de handen; juich voor God met luide vreugdezang.’

Zo concreet als in het OT, zo concreet is ook het Koningschap van God in het Nieuwe Testament. Daar trekt Jezus Christus als Koning rond in zijn land. Geneest zieken. Schenkt vergeving van zonden. Kondigt zijn wetten af. Ook dan gaat het niet zonder slag of stoot:  Nu zijn het niet de heidenen, maar mensen van Zijn eigen volk die Hem als Koning weigeren te erkennen. Rondom Jezus gebeurt hetzelfde als rondom de HEERE in het OT: Hij moet bewijzen dat Hij Koning is.

Jezus doet dat door te sterven aan een kruis en op te staan uit de dood. Daarmee snoert Hij voor eens en altijd zijn critici de mond: Wie kan nu nog betwisten dat Hij alle macht heeft? We lazen in Lukas 24 hoe de discipelen bij de hemelvaart de opdracht meekrijgen: ‘En in Zijn Naam moet onder alle volken bekering en  vergeving van zonden gepredikt worden,  te beginnen bij Jeruzalem.’ Het gezag van deze Koning moet afgekondigd worden onder alle volken.

Eigenlijk fantastisch toch, als je de Bijbel zo leest!? Het is één zegetocht, één groot getuigenis van de macht van de HEERE, die nog het meest zichtbaar is geworden in Jezus Christus… En toch kan het voor ons gevoel op een afstand blijven. Het zijn gebeurtenissen van lang geleden. In een ander land…. Het is net als met Koningsdag: Wij hebben Koningsdag gevierd, 27 april. Maar van de Koning zelf hebben we niets gemerkt in Everdingen. Bij ons in Everdingen was het leuk, hoor, daar niet van! Een gezellige dag, een leuke zeskamp. Maar de koning en de koningin waren in Dordrecht…

Het Koningschap van God over deze wereld kan voor ons net zo ver van ons bed zijn. Wat heb je daar vandaag in Everdingen nou aan? Wat zie je daar nu van?

Kijk, dan komt ‘Hemelvaartsdag’ om de hoek kijken. Voor ons gevoel gaat het bij Hemelvaartsdag over Jezus die van ons weg gaat. Maar het is in feite het omgekeerde: De Koning komt juist bij ons. In Everdingen. Die les kunnen we leren uit Psalm 47. Daarin staat het prachtige vers: ‘God vaart op onder gejuich, de HEERE vaart op onder bazuingeschal.’

Wat moet je je daarbij voorstellen? Het verhaal hier achter treffen we in 2 Samuël 6, waar koning David, de ark naar Jeruzalem brengt. Vers 15: ‘Zo brachten David en heel het huis van Israël de ark van de HEERE over, met gejuich en met bazuingeschal.’  Met de komst van de ark naar Jeruzalem, beleefde het volk het zo, en zo was het ook, dat God, de Allerhoogste in hun midden kwam wonen. Met de komst van de ark en de bouw van de tempel in Jeruzalem vestigde God Zijn troon op aarde. (Waarschijnlijk werd dat elk jaar als feest gevierd in Jeruzalem en daarbij werd onze psalm, psalm 47, gezongen. Het wordt in de psalm ‘opvaren’ genoemd, omdat de tempel op een berg ligt, en de processie met de ark dus omhoog ging.)

Dat is de diepe vreugde in deze psalm: Hij is Koning over ons, niet een Koning ver weg, maar een Koning die bij ons is komen wonen. Dat is niet anders voor ons, als het over Koning Jezus gaat. Keer op keer in het NT zegt Jezus dat Hij niet weg is. Dat de hemel niet ver weg is. Op één of andere manier denken wij dat gemakkelijk. De hemel is ergens ver boven de blauwe luchten en de sterretjes van goud. Integendeel: Als Stefanus gestenigd wordt (Handelingen 8) kijkt hij zo de hemel in en ziet Jezus staan aan de rechterhand van God. Als Saulus op weg is naar Damascus, gaat de hemel open, en spreekt Jezus tot Hem. Zo dichtbij is Jezus blijkbaar. (En ergens gaan wij daar ook vanuit. Anders zou het een beetje nutteloos zijn om te bidden. Hoe zou Hij anders horen wat je te zeggen hebt, als Hij niet heel dichtbij is?)

Psalm 47 daagt ons uit om mee te zingen: Dat gaat niet over iets ver wegs, nee dat gaat over ons, over Everdingen, over u en mij. Voor eeuwig kunnen we daarop rekenen. Hopelijk ervaart u dat vandaag ook zo persoonlijk: ‘Ja, Hij is Mijn Koning. En Hij is niet ver weg van mij. Ik merk elke dag dat Hij er voor mij is.’ Waaraan dan? Je kunt beter vragen: Waaraan niet!? Al het goede in ons leven, is de genade van Koning Jezus. Het leven zelf, de zon die schijnt, liefde en goedheid die we ontmoeten om ons heen, het feest in de kerk vandaag, de innerlijke vernieuwing door de heilige Geest, geloof, hoop en liefde. Teveel om op te noemen. Daaraan merk je dat Jezus koning is. Kijk zo maar eens om je heen vandaag. Al die vanzelfsprekende dingen zijn niet vanzelfsprekend…

Tegelijk zegt Psalm 47: Ja, de HEERE is Koning, in Jeruzalem, in Israël, maar net zo goed over alle volken, over de hele aarde. Die drive heeft het evangelie van Jezus Christus ook. Het is goed dat vandaag ook te beseffen: Jezus’ hemelvaart betekent niet dat Hij Koning is geworden in de hemel. Dat was Hij al. Dat is Hij al van eeuwigheid af. Jezus gaat naar de hemel om gekroond te worden tot Koning over de aarde, over alle mensen, over ons.

Uit Lukas 24 hoorden we hoe de discipelen van Jezus aan ‘alle volken’ die goede boodschap moeten gaan brengen. Uit Filippenzen 2 hoorden we hoe in de ‘naam van Jezus zich zou buigen elke knie van hen die in de hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn.’ We beseffen dan: Dat is nog niet zo. Dat is nog niet af. Daar zitten we nog midden in. Zo mogen we vandaag rondkijken over deze aarde. En zien hoe het koninkrijk van God uitgebreid wordt, gebouwd wordt!

Want dat is echt wel te zien. Het gaat niet zonder slag of stoot. Er zijn genoeg machten en krachten in deze wereld die het Koningschap van Jezus nog bestrijden en bevechten te vuur en te zwaard. Maar dat heeft Jezus er niet van weerhouden om inmiddels in alle landen ter wereld, onder alle volken en naties Zijn evangelie te brengen. In alle landen van de wereld komen vandaag honderden miljoenen mensen samen in kathedralen, in kerken, in hutjes, in de open lucht en in het diepste geheim, om de knie te buigen voor de Koning.

Van die ene man, Abraham, tot het ene volk Israël, van twaalf discipelen tot 2,5 miljard christenen ter wereld. Dat is de zegetocht van Koning Jezus over de aarde. Door de verkondiging van het evangelie zijn er ziekenhuizen, scholen, voedselbanken, kerken, in elke stad, in elk dorp. Door het evangelie zijn de waarden van naastenliefde, menselijkheid, gelijkwaardigheid en vrijheid gemeengoed geworden.

(Ik weet wel, in de praktijk gaat het best wel eens mis. Het gevaar is altijd dat wij weer eigen baas gaan spelen, ook in de kerk. Maar dit is toch zeker de grote lijn.)

Zo bekeken zitten we in een spannende tijd, gemeente: wij maken deel uit van die wereldwijde beweging. Wij gaan het meemaken dat het Koninkrijk van God de hele wereld zal vervullen en voltooien!

Een keertje je trouwdag vergeten, dat kan gebeuren. Daar begonnen we de preek mee. Het kan betekenen dat je huwelijk zo goed en stabiel is, dat je gewoonweg zo druk bent met het genieten van al het goede dat je met elkaar hebt, dat die datum waarop dat begonnen is niet zo belangrijk meer is. Als je er dagelijks van geniet, waarom zou je die ene dag dan nog feest moeten vieren?

Ik hoop dat u zo dagelijks geniet van wie Koning Jezus voor u is. Dat wij zó genieten van Zijn dagelijks werk voor ons. Van Zijn aanwezigheid in ons leven, van al het goede dat wij aan Hem danken.

Toch staan de meeste mensen wel stil bij hun trouwdag. Want hoe stabiel een huwelijk ook mag zijn: Zo’n kans om met elkaar uit eten te gaan, een avondje samen, weekendje weg, een ontbijtje op bed, die moet je niet laten liggen. Geen huwelijk is zó ideaal, of er is nog groei mogelijk en nodig. Liefde is een werkwoord, zeggen we dan. Je mag stilstaan en vieren wat je samen hebt, maar ook nog weer dichter bij elkaar komen.

Dat geldt zeker voor het Koningschap van Jezus over ons leven, en over heel de wereld in het groot. We mogen niet vergeten hoe gelukkig we al met Hem als Koning zijn. Maar we moeten ook niet vergeten dat er nog werk aan de winkel is. Voor de verkondiging van het evangelie, voor Jezus’ heerschappij over alle terreinen van ons leven, in alle hoeken van ons hart. Dan komt zo’n Hemelvaartsdag toch goed van pas. Dan is het goed dat we vandaag samen mogen vieren dat Jezus Koning is. Om dat vervolgens morgen niet weer te vergeten, maar met de lofzang van vandaag ‘Zing psalmen voor God, zing psalmen, zing psalmen voor onze Koning, zing psalmen’, met die lofzang in ons hart in ons hart met deze Koning te leven.

Amen

Ik ga niet dood: Gegarandeerd rendement van Pasen.

Paaspreek gehouden in Everdingen over Psalm 16.

Duccio di Buoninsegna (ca. 1255-1315): Verschijning van Christus aan de apostelen

 

Gemeente van Jezus Christus,

Ze zeggen het altijd wel bij de reclames voor financiële producten: Let op, in de financiële bijsluiter staat, dat het risico van deze belegging zeer groot is. Heel vlug, weet u wel. Net als: ‘Geld lenen kost geld.’ Toen ik 19 was, had ik aardig wat geld gespaard met vakken vullen in de supermarkt en nog wat geld van de erfenis van mijn oma. Ik belegde al mijn geld in een teakplantage in Costa Rica. Gegarandeerd rendement van 12%! De eerste jaren ging alles goed, ik kreeg netjes de rente uitgekeerd elk jaar. En prachtige foto’s van groeiende teakbomen. Ik had het gevoel gebakken te zitten. Een melkkoetje voor mijn studententijd. Maar na een jaar of 4 hield het op: het verdienmodel bleek niet zo solide, bestuurlijk was het een chaos. Er volgde een faillissement. Ik ben mijn geld kwijt. Echt vreselijk balen. Achteraf denk ik: Zo stom, zo stom, om ál je geld daarin te stoppen. Dat doe ik nooit weer. Je moet risico altijd spreiden. Véél verstandiger.

Oei, oei, denk je dan ook bij het begin van Psalm 16: ‘Bewaar mij, o God, want ik heb tot U de toevlucht genomen. Mijn ziel, u hebt tegen de HEERE gezegd: U bent de Heere;’ De dichter vertrouwt zich, met zijn hele hebben en houden, met huid en haar aan de HEERE toe. Alle kaarten op de Ene, de God van Israël. Niks risicospreiding: ‘Ik neem tot U de toevlucht.’ En niet voor het minste of geringste. In het verdere van deze psalm is duidelijk dat de dichter in doodsgevaar is. Hij vertrouwt er gewoonweg – naïef? – op dat het allemaal goed zal komen. Omdat de HEERE zijn God is. Omdat Hij zich volledig in de armen van God werpt.

Misschien ken je dat vertrouwenspelletje wel: Iemand gaat achter je staan, en jij moet je met je ogen dicht als een plank achterover laten vallen, in het vertrouwen dat diegene je opvangt. Wel eens gedaan? Echt vreselijk eng. Je met je ogen dicht overgeven aan een ander. Veel mensen durven dat ook niet. Omdat ze nare ervaringen hebben gehad in hun leven, met dat totale blinde vertrouwen. Daarmee kom je nog al eens bedrogen uit. Het gebeurt nog al eens dat anderen je, figuurlijk dan, laten vallen.

En als het al moeilijk is om mensen te vertrouwen. Gód vertrouwen, dat gaat nog veel verder. Dat gaat niet alleen over je geld en goed. Nee, dat gaat over je leven. Over leven en dood. Durf je je leven in Gods handen te leggen? Jezus durfde dat. Aan het kruis zei hij nog: ‘In Uw handen beveel ik mijn geest.’ Als er iemand was die Psalm 16 in de praktijk bracht, dat complete Godsvertrouwen, jezelf volledig in Gods hand geven, en daarmee je eigen leven uit handen, dan was dat Jezus Christus, onze Heere.

Al kun je denken: God heeft Jezus ook maar mooi wel laten vallen. Want Jezus stierf.

Jezus werd niet op het nippertje gered van de dood, zoals de dichter van Psalm 16. En heel dichtbij komt dat ook vandaag de dag. Afgelopen week was er een grote terroristische aanslag op een universiteitscampus in Kenia door Al-Shabaab. Ze vroegen de studenten in hun kamers of ze christen of moslim waren. ‘Als je een christen was, werd je ter plekke neergeschoten’, vertelt een overlevende. 147 broeders en zusters vermoord. Mensen die hun vertrouwen op onze God stelden.

Kom je met God bedrogen uit? Dat is de vraag. De vraag van Pasen. Aan het verdriet en de houding van de discipelen, zoals we hen tegenkomen in Markus 16, denk je: Ja, zij geloven er niet meer in.

Geloven dat Jezus is opgestaan uit de dood. Echt. Geloven dat de dood overwonnen is. Toen op die morgen. Dat is een bericht wat moeilijk tot ons doordringt. In de ogen van de wereld is het zelfs naïef om daarop te vertrouwen. Want wat voor bewijzen hebben we in handen dat Jezus daadwerkelijk weer leefde?

Daarom is het logisch dat ‘geloof in God’ bij ons niet iets is van een compleet toevertrouwen aan, jezelf in de handen werpen van Christus, maar meer ‘een inspiratiebron’. Misschien herken je dat wel. In de praktijk van alledag is het geloof vooral een bron van normen en waarden. We gedragen ons ‘christelijk’, belangrijke woorden zijn dan naastenliefde, tolerantie, vriendelijkheid, vrijgevigheid. Er zijn voor een ander. Klaarstaan voor een ander. Allemaal dingen die wij van Jezus leren kunnen.

Maar daar gaat het niet over met Pasen. Pasen gaat dieper. Pasen gaat over zaken van leven en dood. Over uw leven en uw dood. En hoe je daarmee omgaat. Of je werkelijk je leven in Gods handen veilig durft te weten, zelfs al ga je dood.

In Psalm 16 zijn er naast de dichter anderen, die aan risicospreiding doen. In vers 4 horen we daar iets van: ‘Groot wordt het leed van hen die andere goden geschenken geven; ik echter giet geen plengoffers van bloed voor ze uit en neem de namen ervan niet op mijn lippen.’ Ja, in de ogen van de wereld is het verstandig meerdere goden te dienen. Als de ene god het af laat weten, kun je nog bij een andere terecht. Afgoden van onze tijd, dat zijn geld, en sport, en familie, en vakanties, en seks, en.. vul maar in. Voor ieder weer anders, maar het zijn de dingen waar we denken gelukkig van te worden. De dingen die ons leven vullen, zin geven.

Psalm 16 is daarin tegendraads: Die dingen stellen juist uiteindelijk teleur, zegt de dichter. In die dingen in je leven investeren, daarop je vertrouwen stellen. Daaraan heb je als het over de zaken van leven en dood gaat, nou net niks.

Wat het meest treft met Pasen in Markus 16, dat is niet de vreugde om Jezus opstanding. Eerder het gebrek aan vreugde, omdat de discipelen er niet in durven te geloven. Ze geloofden er niet meer in toen Jezus stierf. En daar hoeven we niet op neer te kijken. Daarin komt Pasen ons heel nabij. Durft u, durf jij écht te geloven dat Jezus uit de dood opstond. Dat het geen verhaaltje is van een paar vrouwen bij een leeg graf. Maar realiteit!? Dat je je aan die boodschap kunt overgeven?

In ons hoofd springen met Pasen alle lichten op rood: Dit kan niet! Iemand die dood is is dood. Dat zijn de kaders waarin wij denken. Dat is de begrenzing die in ons hoofd lijkt ingebouwd. Ons vertrouwen is begrensd. We vinden de verhalen over kruisiging en opstanding van Jezus aangrijpend, mooi, inspirerend. Maar ook: verbijsterend, moeilijk te geloven. Of niet? Dat is de ongelooflijke uitdaging van Pasen. Van Psalm 16. Die keert het precies om. Niet de verstandige man die aan risicospreiding doet, maakt het uiteindelijk, maar degene die zich tegen alle begrenzingen in, volledig in Gods handen geeft.

Het onbegrensd vertrouwen op de HEERE, dat doorklinkt in vers 10: ‘Want U zult mijn ziel in het graf niet verlaten, U laat niet toe dat Uw Heilige ontbinding ziet.’ Heel simpel gezegd: ‘Ik ga niet dood. Daar zult U, mijn God, voor zorgen.’ En de toon waarop die dat zegt. Het zijn de tonen die de muziek maken, zeker in de psalmen. Zo frank en vrij. Niet met een misschientje of een slag om de arm, met mitsen en maren. Eerder tintelt er verwachting en hoop en vertrouwen en zelfs vreugde in door: Zo zál het gaan. Ga er maar eens goed voor zitten, je zult versteld staan!

‘U zult mij niet verlaten’. Dat lijkt een contrast, met waar het op Goede Vrijdag over ging: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten’. Toen schreeuwde Jezus dat aan het kruis. En Hij stierf. Maar Pasen is nu juist het bewijs: De Vader heeft de Zoon niet verlaten. Dat denken wij mensen dan ja. Dat maakt ons het geloven en vertrouwen moeilijk. Ja, als het geen Pasen was geworden, dan zouden we het niet kunnen geloven. Zo moet je het denk ik zeggen.

De weg van Jezus Christus, onze Heere, van het kruis, naar het graf, naar Paasmorgen, dat hebben wij nodig. Om te kunnen geloven. Om onszelf in een onbegrensd vertrouwen over te geven in Gods handen. Want Psalm 16 gaat nog niet over die overwinning door de dood in. In het hele Oude Testament is de dood een absolute grens. Zoals wij de dood ook als een absolute grens ervaren. Alleen de opstanding van Jezus Christus uit de dood gaat daar verder.

De feiten spreken voor zich. Het feit van Pasen is iets wat de discipelen op die ochtend nauwelijks kunnen bevatten. Jezus verweet hun hun ongeloof en hardheid van hart, staat er dan bij. Hoezo? Het is toch logisch dat zij dat niet kunnen geloven? Nee, dat is wel degelijk kwalijk. Want daaruit blijkt een gebrek aan vertrouwen op God. Een begrensd vertrouwen. Als ze werkelijk Psalm 16 serieus hadden genomen, was de Opstanding voor hen niet als verrassing gekomen.

Later zal Petrus in zijn Pinksterpreek dan ook Psalm 16 aanhalen, Handelingen 2: ‘Deze Jezus, Die overeenkomstig het vastgestelde raadsbesluit en de voorkennis van God overgegeven is,  hebt u gevangengenomen en door de handen van onrechtvaardigen aan het kruis gespijkerd en gedood. God heeft Hem echter doen opstaan door de weeën van de dood te ontbinden, omdat het niet mogelijk was dat Hij daardoor vastgehouden zou worden. Want David zegt over Hem:  Ik zag de Heere altijd voor mij, want Hij is aan mijn rechterhand, opdat ik niet zou wankelen. … want U zult mijn ziel in het graf niet verlaten en Uw Heilige niet overgeven om ontbinding te zien.’

Dat is het heerlijke van ons geloof: Wij hoeven ons niet in den blinde in de handen van een onzichtbare God te werpen. We hoeven niet onbegrensd te vertrouwen op een ondoorzichtig of onbegrijpelijk gebeuren, waarvan je maar moet afwachten wat ervan wordt. Nee, God heeft met Pasen bewezen dat je op Hem aan kunt. Zelfs als het gaat op leven en dood. ‘In het verleden behaalde resultaten bieden geen garantie voor de toekomst’, wordt er dan in de financiële wereld bij gezegd. Maar dat is nu net het verschil met onze God: De door Hem bepaalde resultaten bieden nu juist wél garantie voor de toekomst.

Wat heb je daaraan? Als je dat al hebt, dat onbegrensde vertrouwen op God? Waarom zou je je leven zo compleet in Gods handen leggen? Vers 11 zegt: U maakt mij het pad ten leven bekend; overvloed van blijdschap is bij Uw aangezicht, lieflijkheden zijn in Uw rechterhand, voor altijd.’ Een overvloed van blijdschap en ‘lieflijkheden’, fijne dingen. Je leven verlost van alle kramp en doodsangst. Pure positiviteit. Een gevuld leven, vol vreugde en vrede. Wie lijkt dat wat? Is dat niet wat je als mens ten diepste wilt? En juist dat is het resultaat van Pasen. Van het geloof in Gods onbegrensde mogelijkheden.

Daar zit trouwens een groot verschil met hoe wij uit onszelf denken. Ons wordt tegenwoordig geleerd: Je moet geloven in je eigen mogelijkheden. Je moet positief leren denken. We geloven in de onbegrensde mogelijkheden van de wetenschap, van artsen, van medicijnen, van techniek. En dat lijkt ook te werken. Er zijn immers heel wat mensen die zonder te geloven in Pasen toch heel gelukkig zijn. Die ook een fijn leven hebben, blijdschap kennen. Wat biedt God dan extra? Waar heb je dan God voor nodig?

Kijk maar naar Jezus. Dat onbegrensde Godsvertrouwen van Hem. Zorgde dat voor een lang en gelukkig leven vol fijne momenten? Nee, zeker niet. De afwezigheid van doodsangst in zijn leven, dat wendde Hij niet aan voor zichzelf. Zonder angst en met open vizier trad Hij de dood tegemoet. Tijdens Zijn leven sloeg Hij bewust die weg in: Hij kwam om de wereld te redden, om Zijn Koninkrijk op te richten, en Hij wist van meet af aan dat Hem dat Zijn leven zou kosten. Dat redt je niet met positief denken alleen…

Jezus durfde in te gaan tegen de gezagsdragers van Zijn tijd. Hij sprak de waarheid van God en niet het volk naar de mond. Hij ging de confrontatie niet uit de weg. Jezus maakte zich geen zorgen over de afloop van die ramkoers, omdat Hij die afloop veilig wist in de handen van Zijn Vader. Daarom hoefde Hij over Zijn eigen lot niet in te zitten, maar kon Hij zich volledig geven voor het lot van verloren mensen, mensen die Hem aan het hart gaan. Dat onbezorgde, onbekommerde, onbegrensde vertrouwen, dat bracht Jezus tot aan het kruis. En verder. Tot Pasen. Tot de Opstanding.

Die lijn doortrekt het hele evangelie van Jezus Christus. Natuurlijk, dat is niet allemaal blijheid. Jezus ging niet flierefluitend naar het kruis. Alsof het hem allemaal niets deed. Integendeel. Het was de zwaarste, de moeilijkste weg, die iemand ooit gegaan is. Het was vernederend, onterend, afgrijselijk. In de ogen van de wereld een dwaasheid en struikelblok. Maar dan kijk je alleen naar wat voor ogen is, oppervlakkig.

Daaronder tintelt het vertrouwen van Psalm 16. Dat al gaat alles mis, er nog niets mis gaat. Dat het geen afgang is, maar opgang. Dat gaat véél en véél verder dan positief denken. Dat is hoop. Dat is geloof. Dat is de weg van Jezus Christus naar het leven. Voor Hem én voor ons. Dat kan alleen dankzij God. Dat is Pasen. Dat al onze menselijke onmogelijkheden overwonnen zijn. Dat niet de dood, maar God het laatste woord heeft.

God heeft het laatste woord. Over deze wereld in het groot. In onze ogen gaat de wereld de verkeerde kant op. Nee dus. ‘Mij is gegeven alle macht in de hemel en op de aarde’ zegt de Opgestane. En over ons eigen leven en hart. In je eigen ogen val je misschien telkens weer in zonde. Veroordeelt je eigen hart je. Lukt het niet om zo onbegrensd op God te vertrouwen. Bouw je op eigen zekerheden. Maar ook dat is niet het laatste. ‘Ik leef en u zult leven.’ zegt de Opgestane.

Aan deze Jezus mag je je gewonnen geven. Zoals dat gaat met die discipelen met Pasen. Het dringt moeilijk tot hen door. Tot Jezus zelf in hun midden verschijnt. Het onmogelijke gebeurt. Dat mogen we elke keer verwachten: Als wij dat onbegrensde vertrouwen niet op kunnen brengen, verwachten we dat Jezus Christus zelf er zal zijn.

Hoe zal ons leven eruit zien, als wij Psalm 16 meezingen? Als wij het Paasgeloof ons eigen maken? Als wij ons met ons hele hebben en houden veilig weten in Gods hand? Behalve dat er op de bodem van je hart dan altijd een onverslaanbare blijdschap is – en dat is niet niks – zal je toch ook anders leven. Uit Psalm 16 kun je wat dat betreft twee dingen leren: Terwijl de andere mensen druk zijn met het dienen en offeren aan afgoden, omdat ze niets tekort willen komen en alle mogelijkheden van het leven optimaal willen benutten, kan de dichter zich helemaal aan de HEERE wijden, vers 7-8: ‘Ik loof de HEERE, Die mij raad heeft gegeven; zelfs ’s nachts onderwijzen mij mijn nieren. Ik stel mij de HEERE voortdurend voor ogen;’

Dat gaat over concentratie: Uit al het vele dat deze wereld te bieden heeft, richt de dichter zijn leven totaal in op de dienst aan God. Het is opmerkelijk dat met Pasen met de discipelen hetzelfde gebeurt: Jezus roept ze opnieuw in Zijn dienst, om wereldwijd te gaan vertellen over Hem. Blijkbaar hoort dat erbij. Als de Opgestane Heer voor je daadwerkelijk de Levende is, wil je niets liever dan Hem dienen, met Hem bezig zijn, Hem loven, over Hem vertellen. Al die andere leuke dingen van deze wereld, die verbleken in Zijn licht. Kent u dat? Dat het je diepste vreugde is, gewoon hier in de kerk te zijn, te zingen, te bidden, uit de Bijbel te lezen. Mooi is dat, hè! Gewoonweg genieten van wie God is.

Als je dat niet kent, dan heb je nog nooit echt Pasen gevierd. Dan zit het niet goed tussen jou en God. Dan moet je vandaag Pasen gaan vieren, zou ik zeggen. Echt, doe niet langer aan risicospreiding, geef je over. Zet al je kaarten op de Ene, de Heere Jezus.

Dat is het eerste uit Psalm 16 ‘concentratie op Jezus Christus’. Het tweede is: frank en vrij leven. Vers 8b-9: ‘omdat Hij aan mijn rechterhand is, wankel ik niet. Daarom is mijn hart verblijd en mijn eer verheugt zich, ook zal mijn lichaam veilig wonen.’ Een christen is een onbekommerd mens. Let wel: onbekommerd over zichzelf. Je hoeft niet zo nodig rijk te worden, gelukkig te worden, gezond te zijn, carrière te maken, jezelf groot te houden voor de mensen om je heen, je imago met leugentjes op te poetsen. Wat kan jou dat schelen? Je veiligheid en identiteit vind je in de liefde van Jezus Christus.

Daar kom je niet bedrogen mee uit. Psalm 16 zegt: ‘De meetsnoeren zijn voor mij in lieflijke plaatsen gevallen, ja, een prachtig erfelijk bezit heb ik gekregen.’ Christenzijn is geen verbod op genieten van het leven, integendeel. Jezus belooft zijn volgelingen dat ze straks de hele aarde zullen bezitten. Alleen: Dat hoeven we niet met hard werken voor onszelf veilig te stellen, we zullen het straks van Hem erven. Met die garantie mag je in het leven staan. Onbekommerd om jezelf. Onbekommerd zullen de discipelen slangen oppakken lazen we, iets dodelijks drinken, het zal hen niet schaden. En dat geeft dan de ruimte om bekommerd te zijn over de ander: ‘op zieken zullen zij de handen leggen en zij zullen gezond worden.’

Dat onbegrensd vertrouwen. Die ondoofbare blijdschap. Dat krijg je van Pasen. Als je je volledig in handen geeft, van Jezus Christus, onze Heere. Hij leeft!

Amen

Rode draad (4) – Geschriften

Preek over de hoofdlijn van de Geschriften (Ruth, Esther, Job, Psalmen, Spreuken, Prediker, Hooglied, Klaagliederen).

Nicolas Poussin – Boaz en Ruth op het veld (1660-4, Musée du Louvre)

Gemeente van Jezus Christus,

  1. Wat doen die rare Geschriften in de Bijbel?

Wat zijn we blij met de Bijbel. Deze week werd er een onderzoek bekend gemaakt dat steeds minder mensen in Nederland in God geloven. Voor het eerst zijn de ‘gelovigen’ echt in de minderheid. 25 procent van de mensen in Nederland is atheïst, 17 procent gelooft in God. Het gros van de mensen zit daar tussen in, zij weten het niet. Daarom zijn we blij met de Bijbel. De Bijbel is het boek waarin God ons zelf vertelt Wie Hij is. Dat hebben we blijkbaar hard nodig…

In de eerste drie preken over de Rode Draad van de Bijbel hebben we dat ook prachtig kunnen zien. In de Thora, de wetboeken, Genesis-Deuteronomium leren we God kennen als de God van Abraham, Izak en Jakob. Hij openbaart Zijn Naam, Jahwe, aan Mozes. Hij maakt Israël tot Zijn volk, sluit een eeuwig verbond. In de vroege profeten, Jozua-Koningen, horen we hoe moeilijk het volk het vond om God te dienen, maar God bleef trouw, zond gezalfden, richters, koningen. In de latere profeten, Jesaja tot Maleachi hoorden we dat God ook profeten gebruikte om het volk bij Hem terug te brengen. Ze voedden het geloof in God met oordeel en heilsboodschap. Deze grote rode draad, deze lange geschiedenis van God en Israël is, ontdekten we al eerder, open naar de toekomst, naar Jezus Christus.

Je zou zeggen, dan is het Oude Testament af. Het is een prachtig verhaal over God en Zijn volk. We horen er Wie Hij is, we leren de HEERE kennen. Niets meer aan doen.

Toch staan er nog van allerlei kleine boekjes, geschriften, her en der verspreid in het Oude Testament. Op het overzicht op uw blad kunt u dat zien: Na de Richteren staan er opeens Ruth. Dan heb je Esther. En dan een aantal boeken met liederen, gedichten en wijsheid: Job, Psalmen, Spreuken, Prediker, Hooglied. En tussen de profeten staat nog het geschrift Klaagliederen. Het zijn geschriften die het grote geschiedenisverhaal van God met Israël als het ware onderbreken. Wat voegen die dan toe?

Neem nou Prediker. Midden in het Oude Testament – dat gaat over vertrouwen op God, over Gods plannen die zich ontvouwen – staat dan opeens:

‘Een en al vluchtigheid, zegt Prediker,

een en al vluchtigheid,  alles is even vluchtig.’ (Prediker 1:2) 

Prediker is een boekje waarin de alledaagse wijsheid van Israël is opgetekend. Het zou kunnen dat Salomo de schrijver is, maar de inhoud is heel algemeen. Het gaat over iemand die op leeftijd is gekomen en zich afvraagt: ‘Waar heb ik nu mijn hele leven voor gewerkt en gesloofd?’ Alles gaat voorbij. Mijn leven gaat voorbij. En er blijft niets van over. Hè, denk je dan? Ja, dat denk ik sosm ook, maar staat dat in de Bijbel? Lekker bemoedigend… En wat heeft dat met God te maken? Luther vond dat Prediker eigenlijk maar geschrapt moest worden uit de Bijbel.

En dat dacht hij bij nog zo’n boekje: het Hooglied. Het Hooglied is een verzameling liefdesgedichten. Over de liefde tussen man en vrouw in hele beeldende taal. Zo begint het:

‘Laat hij mij kussen met de kussen van zijn mond, want uw uitnemende liefde is  beter dan wijn.  Uw zalfoliën zijn heerlijk van geur, uw naam is een uitgegoten zalfolie. Daarom hebben de meisjes u lief.   Trek mij mee, wij zullen achter u aan snellen.’ (Hooglied 1:2b-4a) 

In veel gezinnen was en is het gebruikelijk om de Bijbel aan tafel bij de maaltijd te lezen van kaft tot kaft, voorin beginnen, elke dag een stukje, tot hij uit was. Maar waar er kinderen aan tafel zaten, werd het Hooglied vaak even overgeslagen. Die gedichten over man en vrouw, zoenen en vrijen, over borsten en seksualiteit, die zijn niet bestemd voor kinderoren. Nee, en sowieso: wat doen zulke gedichten in de Bijbel? De Bijbel gaat toch over God en geloof?

  1. Het gaat in de Bijbel over gewone mensen, niet over ‘spiritualiteit’.

Op een hele bijzondere manier, komt zo in het Oude Testament de vraag aan de orde, die ergens bij ons allemaal ook leeft, bij mij, maar bij u vast ook: Prachtig, dat grote verhaal van God en Israël, die rode draad van het verbond. Maar wat heb ik daaraan? Wat heeft dat met mij te maken? Met mijn gewone leven, het leven zoals Prediker dat beschrijft, van geboren worden, leven, werken, sterven. En zoals Hooglied het beschrijft: het leven van relaties, van man en vrouw, van liefde.

Prachtig die rode draad van Gods trouw door de eeuwen heen, van de openbaring van Zijn Naam, verhalen van lang geleden over wonderen, koningen en profeten, maar wat heb ik daaraan in het leven van alle dag? Als ik het nieuws zie, aanslagen in Parijs, oorlog in Syrië, ziekte in mijn leven of in de familie. Ik moet hard werken voor mijn geld. Ik ben druk met mijn gezin. Ik zie ondertussen helemaal niets van die God.

Die geluiden hoor je in de Bijbel zelf dus al. Die worsteling is niet alleen onze worsteling, maar die hebben we gemeenschappelijk met alle mensen, ook de mensen in de Bijbel. Dat is ook het bijzondere aan de Bijbel: Het is niet zomaar een verhaal over God, waarin alles soepel loopt en fantastisch gaat. Ja, God is er, maar de mens is er ook, met zijn twijfels en zijn zorgen. Die hoort er blijkbaar van meet af aan helemaal bij.

De Bijbel gaat niet alleen over God, en over de grote geschiedenis. Dat zou over onze hoofden heen gaan. Nee, het gaat ook over gewone mensen, over het gewone leven. De Bijbel is geen boek dat supergelovigen van ons wil maken. Alsof we al die verhalen, die hele geschiedenis, die wonderen, gewoon maar moeten slikken. Alsof we ons gewone dagelijks leven- waarin dat soort dingen allemaal niet gebeuren, maar waarin we gewoon onze zorgen hebben over die repetitie op school, de ruzie met die collega, het saldo van je bankrekening – aan de kant moeten zetten. Alsof het zou gaan om spiritualiteit, om geloof als iets vaags, om inspiratie, om troost en bemoediging. Geloof in God als iets wereldvreemds.

Nee, de mensen die we tegenkomen in de Bijbel, staan met hun voeten in de modder. Soms letterlijk. Het boek Job vertelt over een man die alles kwijtraakt, zijn kinderen, zijn bezittingen, zijn huis en eindigt op de vuilnisbelt. Daar in de diepte roept hij het uit:

‘Mijn ziel walgt van mijn leven; ik laat mijn klacht de vrije loop; ik spreek in de bitterheid van mijn ziel. Ik zal tegen God zeggen: Verklaar mij niet schuldig; laat mij weten waarover U mij ter verantwoording roept. Doet het U goed dat U onderdrukt, dat U de inspanning van Uw handen verwerpt, terwijl U over het voornemen van de goddelozen licht laat schijnen?’ (Job 10:1-3) 

Ja, dat staat ook in de Bijbel… Al die verhalen over God, die slik je niet als zoete koek, als je zo diep zit als Job. Daar weet u in uw eigen leven vast alles van. Al durven we daar soms moeilijk ruimte aan te geven. Aan de klacht. De schreeuw om recht. Op één of andere manier denken we soms dat je als gelovige alles maar moet aanvaarden. En daardoor hebben veel mensen ook afgehaakt van het geloof in God. Want dan raak je in de knoop.

Ja, de Bijbel gaat over God, over de rode draad van Zijn trouw, maar het gaat ook over gewone mensen, over u en mij, over de ervaring van alledag, over mensen die hun mond open durven te doen, zelfs tegen God. Heel concreet, en heel hard. Zoals in het boekje Klaagliederen. Een verzameling van 5 liederen over de val van Jeruzalem en de verwoesting van de tempel in 587 v.Chr.. Heel aangrijpend hoor je daar hoe gewone mensen dat ervaren hebben, hoe afgrijselijk het was:

‘Hef tot Hem uw handen op, vanwege het leven van uw kleine kinderen, die van honger versmachten op de hoeken van alle straten. Zie, HEERE, en aanschouw aan wie U zo gedaan hebt! Moeten vrouwen hun eigen vrucht eten, kleine kinderen die zij op handen droegen? Moeten dan in het heiligdom van de Heere gedood worden priester en profeet?’ (Klaagliederen 2:19b-20) 

Juist doordat dit soort dingen, deze kleine geschriften over de ervaring van gewone mensen, ook in de Bijbel staan, komt de Bijbel heel dichtbij. Geloof in God, dat is niet iets van zondags, en van mooie verhalen van lang geleden, maar het gaat over de vraag wat God te maken heeft met u en jou en mij en met ons gewone leven, met de hoogten en met de diepten.

  1. De rode draad moet landen in ons leven, we mogen helemaal meedoen bij God!

Het wordt helemaal bijzonder als we beseffen dat God zelf wilde dat deze Geschriften in de Bijbel zouden komen. Ook die woorden waarin Hijzelf beschuldigd en aangeklaagd en ter verantwoording geroepen wordt. Je zou zeggen dat het afbreuk doet aan de mooie boodschap van de Bijbel. Maar we geloven dat bij de vorming van de Bijbel de Heilige Geest een actieve rol heeft gespeeld. God vond zelf dat dit er ook in moest. Dat is bijzonder.

‘Maar waarom?’ kunnen we ons dan afvragen. Dat is denk ik vrij simpel. Kijk, hier heb ik die rode draad, waar we mee begonnen zijn. Een prachtige rode draad. Die staat voor dat prachtige verhaal over God in de Bijbel. Maar we snappen allemaal: als je zo’n rode draad op een klosje laat zitten, dan heb je er in wezen toch niets aan. Nee, met die rode draad moet je aan de slag gaan. Daar moet je bijvoorbeeld een lekkere warme trui van maken. Dan heb je er echt iets aan. Dan kun je er iets mee in je leven.

Zo geldt dat voor die grote rode draad van die lange geschiedenis van God en Israël ook. Je kunt denken: een prachtig verhaal. Over mensen van vroeger. Je windt het even af, je kijkt er even naar en je rolt het weer op. En dat is nu precies niet de bedoeling. De bedoeling is dat die rode draad landt in je leven. Dat je er iets mee doet. Dat je hem aantrekt als een trui. Dat je zelf méé gaat doen in dat verhaal van God.

Een prachtig voorbeeld daarvan is het verhaal over Esther. Een gewoon Joods meisje dat in de tijd van de ballingschap koningin wordt. Maar dan is daar Haman, die het Joodse volk wil vernietigen, en dan staat Esther voor de keus: Leef ik lekker mijn eigen leven, of ga ik de uitdaging aan, neem ik mijn rol op in dat grote verhaal van God. Esthers oom Mordechai zegt dan tegen haar:

‘Want als je je in deze tijd in diep stilzwijgen hult, dan zal er vanuit een andere plaats verlichting en verlossing voor de Joden komen, maar jij en het huis van je vader zullen omkomen. En wie weet of jij niet juist voor een tijd als deze tot deze koninklijke waardigheid gekomen bent.’ (Esther 4:14) 

Mordechai daagt haar uit om méé te gaan doen in dat grote verhaal van God. Ze kan ervoor kiezen dat niet te doen. Dan gaat God op een andere manier ook wel door. Maar de uitdaging is voor haar: méé doen! [rode trui] Trek je hem aan Esther? Geloven, in God geloven, dat is blijkbaar je geroepen weten je verantwoordelijkheid te nemen, jezelf leren zien als een schakeltje in dat grote verhaal van God met de wereld.

Juist deze Geschriften laten zien hoe dat ging en gaat in het leven van gewone mensen. Zo vertelt de Bijbel ook het verhaal van Ruth uit Moab, die meetrekt met haar schoonmoeder Naömi naar Israël. Ruth stond eerst buiten het geloof in de HEERE, buiten het volk van God. Maar ze voelt er zich door aangetrokken, ze kan het niet loslaten. En ze zegt:

‘Want waar u heen gaat, zal ik ook gaan, en waar u overnacht, zal ik overnachten. Uw volk is mijn volk en uw God mijn God. Waar u sterft, zal ik sterven, en daar zal ik begraven worden. De HEERE mag zó en nog veel erger doen: voorzeker, alleen de dood zal scheiding maken tussen mij en u.’ (Ruth 1:16b-17) 

Ze gaat mee. Ze trekt de rode trui aan. Ze gaat meedoen in het grote verhaal van God. En zo wordt ze de overgrootmoeder van koning David. Een gewoon meisje. Het laat zien dat dat die rode draad van de Bijbel er niet kan zijn zonder mensen, zonder mensen die in God geloven. God schakelt mensen in. Niet alleen lang geleden, maar ook vandaag de dag.

Tijdens het lezen van de Bijbel komt die vraag bij mij en u terecht: Doe je mee? Laat je je inschakelen? Laat je je meenemen? Nee, niet omdat het één groot succesverhaal is in de Bijbel, dat zie je wel aan Job en Klaagliederen en Prediker. Maar omdat het je niet meer loslaat. Omdat die rode draad van de Bijbel je zit als gegoten. De ervaringen, de verhalen uit de Bijbel, ze zijn zo herkenbaar. Ze gaan over jou en mij. Ze verbinden ons leven met God.

  1. De rode draad past Christus als gegoten, Hij is het die zich volkomen invoegt in Gods plan.

Al zeg ik dat misschien te gemakkelijk. Hoezeer de ervaring van gewone mensen, van het gewone leven, ook aan bod komt in de Bijbel, die trui zit ons niet echt als gegoten. Die blijft kriebelen. Dat heb je wel eens, hè, met een wollen trui. Ergens is hij heerlijk warm, maar dat gekriebel gaat irriteren. Je bent blij als je de trui weer uit kan trekken en je laat hem maar weer een poosje in de kast liggen. Dat is met die rode draad in de Bijbel ook. Zo gaat het met het geloof in God vaak in ons leven. We zijn niet altijd even enthousiast om God te dienen en in Zijn straatje te lopen.

Daarom hebben we soms ook moeite met de Psalmen. Ook één van die boeken in de Geschriften. Een bundel van 150 liederen die al gezongen werden in de tempel in Jeruzalem. Natuurlijk, er zijn psalmen die heel geliefd zijn, 23 ‘De HEERE is mijn Herder; 42 ; 68 ‘Geloofd zij God met diepst ontzag’; 84; etc. Maar het is vaak zo dat als we de psalmen zingen hier in de kerk, dat ze ook kriebelen. Het zijn liederen uit het gewone leven gegrepen, over het leven, over de mooie schepping, over moeite en verdriet, over dankbaarheid en zegen, en toch… ze zijn vaak zo rauw en direct of zo diep gelovig, als wij ten diepste helemaal niet zijn. ‘Wat zing ik eigenlijk?’, denk je soms hier in de kerk.

Er is maar één iemand die die Psalmen écht mee kon zingen, en dat is Jezus Christus. Want er is maar één iemand in wie de rode draad van God echt werkelijkheid wordt, Jezus. Die deze trui volkomen past. Er is maar één iemand die zich volledig in laat schakelen door God, die zich volkomen invoegde in Gods plannen, Jezus. Het hele Oude Testament die hele rode draad, die past Christus als gegoten, die wordt mensvormig.

De tekst uit het Oude Testament die het meeste in het Nieuwe aangehaald wordt, is een tekst uit de Psalmen, op uw blad:

‘Een psalm van David. De HEERE heeft tot mijn Heere gesproken: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gemaakt zal hebben tot een voetbank voor Uw voeten.’ (Psalm 110:1) 

Jezus zelf noemt dat ‘vervulling’. Vervulling, dat betekent niet de profetieën uit het Oude Testament als het ware ‘uitkomen’, blijken te kloppen. Nee, het betekent dat Jezus zich het Oude Testament volkomen aantrekt. Dat Hij leeft, zoals God in het Oude Testament zegt dat een mens zou moeten leven. Volkomen gehoorzaam, volkomen ingeschakeld in dat grote verhaal van God en mensen.

Het Oude Testament gaat nergens expliciet over Jezus, maar als je Jezus kent uit het Nieuwe Testament, dan zie je Hem overal in het Oude Testament terug. En dat is essentieel. Dat is echt heel belangrijk. Want doordat Jezus dat heeft gedaan, is die rode draad, dat grote verhaal echt geland. In ons leven lukt dat zo moeilijk, en in feite helemaal niet. Die worsteling, dat is dat kriebelen van die trui. Maar Jezus maakt het voor ons behapbaar. Hij maakt de rode draad mensvormig.

Jezus vervulde de sterfelijkheid van Prediker, toen Hij op 33-jarige leeftijd moest sterven aan het kruis. Jezus vervulde de diepte van de liefde van Hooglied: ‘Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn Eniggeboren Zoon gegeven heeft.’ Jezus vervulde het verdriet van Job en Klaagliederen toen Hij aan het kruis riep ‘Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten’, woorden uit Psalm 22. Jezus vervulde de toewijding van Esther, het gevaar voor het eigen leven. ‘Kom ik om, dan kom ik om.’ Jezus kent de overgave en vereenzelviging van Ruth, als Hij onder ons komt wonen, mens is zoals wij: ‘Uw God, is Mijn God, Uw volk, is Mijn volk.’

Zo zingen we dan ook de psalmen in de kerk. We zingen met Jezus mee. We geloven in Zijn kielzog. Hij is ons voorgegaan. We mogen Hem volgen. Hij maakt het geloven voor ons mogelijk. Hij brengt God bij ons, ís God bij ons, in het gewone leven, bij ons thuis. Jezus komt bij ons, in het ‘gewaad van het Woord’ (zo wordt ouderwets wel eens gezegt). Ten diepste ontmoeten we Hem bij het lezen in de Bijbel en Híj is het die ons vraagt: Ga je mee? Doe je mee? 

  1. De rode draad loopt door in ons gewone leven.

Je zou kunnen zeggen: Door de Bijbel te lezen, verandert dan je levensdoel. Ik hoop dat u dat herkent. Uit onszelf komen er levensdoelen als: succes, of genieten, of rijkdom, of familie. Daar leven we voor. Die Geschriften in de Bijbel leren ons dat het ook anders kan. Dat we ernaar streven onze plek in te nemen in het Grote Verhaal van God. Het boek Spreuken staat vol met praktische levenswijsheid. Daar wordt heel erg de nadruk gelegd op dat ene: Mensen die gaan voor rijkdom en succes zijn ten diepste dwaas:

‘De vreze des HEEREN is het beginsel van de kennis, dwazen verachten wijsheid en vermaning. […] Opdat je zult gaan op de weg van wie goed zijn, en je de paden van de rechtvaardigen in acht zult nemen. De vromen zullen immers de aarde bewonen, en de oprechten zullen erop overblijven. De goddelozen echter zullen van de aarde uitgeroeid worden, trouwelozen zullen ervan weggerukt worden.’ (Spreuken 1:7; 2:20-22) 

Door het lezen van de Bijbel ga je je leven in een ander perspectief zien. In Gods perspectief. Je leven van geboorte tot dood komt in het kader van de eeuwigheid te staan. Maar het blijft het gewone leven van alle dag.

Het is de uitdaging voor ons, om ons, net als Ruth in het gewone leven, die het verdriet kende van een overleden man en de zorg om brood op de plank, toch in alle trouw en eerbied toe te wijden aan God. Wie de trui past, trekke hem aan. Het is de uitdaging voor ons, om ons, net als Esther, in haar comfortabele leventje in het paleis, niet in slaap te laten sussen, maar ons leven in te zetten om anderen te redden. Wie de trui past, trekke hem aan. Het is de uitdaging voor ons, als ons vreselijke dingen overkomen, om ons, net als Job en Klaagliederen, niet van God af te keren, maar het naar Hem uit te schreeuwen. Wie de trui past, trekke hem aan. Het is de uitdaging voor ons om de liefde tussen man en vrouw rein en zuiver te houden, zoals in het Hooglied, als afspiegeling van de liefde van God voor ons. Wie de trui past trekke hem.

De Bijbel gaat over God, zeker. Maar ook over u, en jou en mij.

Amen

 

(De geciteerde bijbelteksten zijn afkomstig uit de Herziene Statenvertaling.)

Op het nippertje!

Preek over Psalm 124 op Israëlzondag te Everdingen.

Marc Chagall (1887 – 1985) – Psalm 124 for Stained Glass at Assy 1956-1957. Drawing: Pencil and Chinese ink on paper 50 x 65.3 cm. Musée national Message biblique Marc Chagall, Nice

Gemeente van Jezus Christus,

Heb je wel eens ongeluk gehad? Gevallen met de fiets? Of van de trap? Of met de auto? Dat is schrikken, he? Dan ben je blij als het goed afloopt. Van de week was er een ongeluk in Haaksbergen, waar een monstertruck op het publiek inreed. Daar waren doden te betreuren.

Op het journaal vertelde een moeder dat de truck op zo’n stukje van haar kleine dochtertje tot stilstand kwam. Het scheelde maar een haar of ook zij was in het ziekenhuis beland of erger. Dan zit de schrik er goed in. Maar ook de opluchting: Gelukkig, ik ben er nog! Wij zijn er nog! Ik leef nog!

Normaal gesproken sta je daar niet zo bij stil. Dat je leeft. Dat je bestaat. Dat is iets heel normaals. Niet iets waar je raar van staat te kijken of diep van onder de indruk bent. Toch? Toen je vanmorgen opstond, was je toen gelijk blij? Liep je te zingen door het huis? Omdat je zomaar weer een nieuwe dag krijgt?

De dichter van Psalm 124 is er wel helemaal vol van: ‘ Als de HEERE niet bij ons geweest was, – zeg dat toch, Israël – als de HEERE niet bij ons geweest was, toen mensen tegen ons opstonden, dan, dan… waren wij er niet meer geweest.’ Leven, dat is niet zomaar iets, dat komt omdat de HEERE bij ons is! Maar je proeft al ergens, door die oproep ‘zeg dat toch, Israël’, dat die dichter iets heeft ontdekt, waar Israël zelf blijkbaar niet aan denkt. Israël ziet het nog niet zo. Ze leven wel, maar ze zingen het niet zomaar mee. Ze moeten aangespoord worden. Ze moeten erop gewezen worden. Want ze zijn zich er zelf niet zo van bewust. Dat het bijzonder is dat ze nog leven. En dat ze dat danken aan de HEERE.

Zeker dat laatste, dat komt inderdaad niet zomaar bij ons op. Rond dat ongeluk in Haaksbergen heb ik er in ieder geval niet van gehoord dat mensen zeiden: ‘Ik ben de HEERE dankbaar dat ik er goed afgekomen ben. Het had erger voor me af kunnen lopen’. Wees eerlijk, zo denken wij vandaag de dag niet meer. Als ons erge dingen overkomen, of juist fijne, dan laten we dat eerder gelaten over ons heen komen. ‘Dat heb ik weer’, zeggen we dan. Of: ‘Ik mag wel in mijn handjes knijpen.’ We leven niet echt in het bewustzijn dat bij alles wat er gebeurt in ons leven God ook op één of andere manier betrokken is. Zo kijken we niet naar ons eigen leven, maar ook niet naar gebeurtenissen in de wereld.

Ergens ook wel begrijpelijk. Want zo gemakkelijk is dat ook helemaal niet te zien. Als het gaat over de nabijheid van God en de hulp van God in deze psalm, dan komt de vraag op: Wat merk je daar dan van? Hoe merk je dat? We beginnen elke kerkdienst met ‘Onze hulp is in de Naam van de HEERE’. En we bidden voor zieken en zorgen dat we mogen merken dat God met ons is, bij ons zal zijn. Ons zal helpen of de problemen zal verminderen of oplossen. Maar het blijft vaag wat dat dan precies is. En het is dan ook niet zo gek dat mensen afhaken van het geloof in God en van de kerk. Als het zo weinig tastbaar is wat het oplevert om God bij je te hebben.

Misschien kunnen wij juist dat wel van Israël, van het Joodse volk, leren op deze Israëlzondag.

Want Psalm 124 is een dankgebed van Israël. Zo is het in de Bijbel terecht gekomen. Het volk is mee gaan zingen en belijden: ‘Als de HEERE niet bij ons was geweest, dan… ja, dan waren wij er niet meer geweest. Onze hulp is in de Naam van de HEERE, Die hemel en aarde gemaakt heeft.’

In deze psalm klinkt de geschiedenis van Israël door. En het wonder dat dat volk nog bestaat tot op de dag van vandaag. Je proeft die verbazing in deze psalm. En het moet ons ook verbazen. Ga maar na hoe vaak dit volk door het oog van de naald is gekropen.

Dan gaan we allereerst terug naar het begin, naar de nakomelingen van Abraham, Izak en Jakob, die als slavenvolk werken in Egypte. Onderdrukt en afgebeuld. De Farao vindt het volk te gevaarlijk worden, en besluit om alle jongetjes bij de geboorte te doden. Het moet afgelopen zijn met dit volk. Definitief onder de duim. Het volk roept en kermt tot de HEERE, en de HEERE luistert. Hij bevrijdt zijn volk, vernietigt de Farao en zijn wagens in het water van de Schelfzee. Op het nippertje aan de dood ontsnapt.

Keer op keer wordt het volk aangevallen. Door de Amalekieten in de woestijn. Door de Midianieten en de Filistijnen in het beloofde land. Maar met de hulp van de HEERE overwint Gideon met zijn bende het leger. Met de hulp van de HEERE wordt Goliath met één steen geveld. Even is er rust onder Salomo. Maar dan komen de legers van Assyrië en Babylon. Eerst wordt het tienstammenrijk onder de voet gelopen en weggevoerd rond 700 v.Chr.. Jeruzalem blijft nog even gespaard. Maar honderd jaar later maakt Nebukadnessar alles met de grond gelijk. Het lijkt definitief afgelopen. Het land Israël is van de kaart geveegd, letterlijk.

Maar het volk Israël bestaat nog. Er blijven gelovige Joden die zich blijven houden aan de wet van Mozes. De boekrollen met de bijbelboeken hebben ze meegenomen in ballingschap. Zelfs in Babel blijven ze geloven in de HEERE. Dieptepunt is het voornemen van Haman, de minister van Ahasveros, om alle Joden in het Perzische rijk uit te roeien. Afgelopen moet het zijn, niet alleen met het land, maar met dat hele volk van God. Door Gods bijzondere zorg is daar koningin Esther, die opkomt voor haar volk en haar geloof niet verloochent. Het is wel op het nippertje. De Joden vieren het nog steeds als het Poerimfeest.

En zo is het doorgegaan. Ook in Europa. Ik weet niet hoeveel u weet van de verdere geschiedenis van Israël. Maar de Farao en Haman zijn niet de laatsten geweest die het volk hebben proberen te vernietigen.

In het Middeleeuwse Europa werden Joden met de nek aangekeken, bezien als ketters, omdat ze de schuld droegen van de kruisiging van Jezus Christus. Joden werden bij vlagen vervolgd, gedwongen zich te bekeren tot het christenen en anders bij duizenden verbrand op de brandstapel, verbannen uit Spanje en Portugal. Verdreven van hot naar her.

Met als absolute dieptepunt Nazi-Duitsland. In het hart van het christelijke Europa werden tussen 1930 en 1945 zes miljoen joden geëxecuteerd, vergast, leven verbrand. Hitler noemde het de ‘Endlösung’, de ‘eindoplossing’, de vernietiging van het wereldjodendom. En in Europa is het hem zo goed als gelukt. De bloeiende joodse gemeenschappen van Duitsland, Polen, Oekraïne, maar ook van Nederland, zijn nagenoeg verdwenen. Veel van de laatste overlevenden hebben na de Tweede Wereldoorlog getraumatiseerd hun toevlucht gezocht in Palestina. Maar zelfs daar was in 1948 nog een oorlog nodig om hun bestaan en het land veilig te stellen.

De Arabische landen en de Palestijnen hebben in 1967 en 1973 nog tweemaal geprobeerd om het land weer van de kaart te vegen. De Joden de zee in te drijven. In 1973 vielen Syrië en Egypte gezamenlijk aan op Jom Kippoer, de belangrijkste Joodse feestdag waarop iedereen vrij was en bij familie. Ten koste van veel mensenlevens. Maar op wonderlijke wijze wist Israël te winnen. En toch veilig is het er nog steeds niet. Hamas heeft nog steeds maar één doel: de vernietiging van Israël. En daarin staan ze niet alleen. Iran, Syrië, IS, ze maken er geen geheim van wat hun diepste wens is.

Dat alles overziend, kun je je voorstellen dat Israël zingt: ‘als de HEERE niet bij ons geweest was, toen mensen tegen ons opstonden, Farao, Sanherib, Nebukasnessar, Haman, Hitler, dan hadden zij ons levend verslonden, toen hun toorn tegen ons ontbrandde; dan hadden de wateren ons overspoeld en was een woeste stroom over onze ziel gegaan; dan waren de onstuimige wateren over onze ziel gegaan. Geloofd zij de HEERE, Die ons niet overgaf tot een prooi voor hun tanden. Onze ziel is ontkomen als een vogel uit de strik van de vogelvanger; de strik is gebroken en wíj zijn ontkomen.’

Waar zien wij wat de hulp, de trouw, de nabijheid van de HEERE inhoudt? Dat leren wij uit de geschiedenis en het geloof van Israël. En dat is geen gemakkelijk geloof. De hulp van de HEERE, dat is niet iets wat er dus voor zorgt dat je een zorgeloos leven kunt leiden. Integendeel. Eerder het omgekeerde: Al die dieptepunten in het leven Israël, al die keren dat ze het op nippertje overleefden als volk, dat kwam ook juist door hun geloof in de HEERE, omdat zij volk van God zijn.

Omdat de HEERE in Zijn volk present is, is dat volk een struikelblok, een steen des aanstoots. De aanwezigheid van de HEERE roept weerstand op. Die werkt als een rode lap op een stier. Wie denkt dat ‘uitverkoren’ volk wel niet dat het is? Want zo concreet is ons geloof: Als we het hebben over de aanwezigheid van God in de wereld. Over Zijn werk. Zijn hulp. Dan hebben we het niet over een gevoel dat wij hebben van binnen, over fijne ervaringen, over warmte, liefde en geborgenheid. Maar dan gaat het allereerst om Israël. Gods werk, Gods hulp, Gods trouw, Gods openbaring is zichtbaar en tastbaar aan dat volk gegeven. Nog steeds. De HEERE blijft trouw.

Als wij worstelen met die vraag: Wat heb je aan de nabijheid van de HEERE? Helpt dat? Doet dat wat? Kijk dan naar Israël. En het antwoord is overduidelijk: ‘ Als de HEERE niet bij ons geweest was, – zeg dat toch, Israël – als de HEERE niet bij ons geweest was, dan waren wij er niet meer geweest.’ Dat is tot op vandaag het getuigenis van Israël in de wereld. Ondanks henzelf. Want een aantal van die dieptepunten, de ballingschap, de vernietiging van het land door de Romeinen, waren ook een oordeel over hun zonden en afvalligheid. Israël is uit zichzelf zeker niet ‘voorbeeldig’. Heel diep voelen wij dat ook doordat ze Jezus als Messias hebben afgewezen. Maar voor God is het daarmee niet opgehouden.

‘Een pelgrimslied’, staat er boven de psalm. Net als boven alle psalmen van 120-134. Ze werden waarschijnlijk gezongen door de Israëlieten die een aantal keer per jaar optrokken naar Jeruzalem, naar de tempel, om daar de grote feesten te vieren en te offeren. Maar ze zijn zo bij elkaar gezet in het Psalmboek dat ze een nieuwe betekenis kregen tegen de achtergrond van de terugkeer uit de ballingschap onder Ezra en Nehemia. De totale vernietiging van het volk is afgewend, ze zijn als het ware uit de dood weer opgestaan.

Pelgrimslied, is letterlijk ‘lied van de opgang’: uit het dieptepunt is er nu een opgaande lijn. Het ergste is achter de rug. Ik las ergens dat iemand Psalm 124 daarom ‘het oudste paaslied’ noemde. En dat klopt. Zeker als wij als christelijke gemeente Psalm 124 meezingen en belijden. Het ergste is achter de rug. Dan denken wij aan Jezus Christus die stierf. Toen alles donker werd. Dat is het dieptepunt van de wereldgeschiedenis geweest. Dieper dan dat konden we als mensen niet zinken: De Messias, de Zoon van God, gekruisigd. Maar ‘Onze hulp is in de Naam van de HEERE, die hemel en aarde gemaakt heeft.’ De dood kon Hem niet houden. De Schepper heeft de macht leven te geven, de chaos klein te krijgen. Het kwaad te breken. En het graf brak open….

In geloof mogen wij ons daarmee verbonden weten. Achter Jezus aan, door het geloof in Hem, ligt die dood ook achter ons. De strik is gebroken en wij zijn ontkomen. Wij zijn vrij om met Hem te leven. Vrij van duivel en dood, zonde en schuld. Vanaf nu leven we in de ruimte en vrijheid van de HEERE.

We mogen opgelucht ademhalen. We zijn op het nippertje ontsnapt! In de gang van de dagen die komen en gaan, zien we dat niet altijd zo. Maar in de gang van geschiedenis, in het licht van het Grote Verhaal van de Bijbel, van de gang van het volk Israël door de geschiedenis, van de gang van Jezus Christus dóór de dood heen, in dat licht bezien mogen we opgelucht ademhalen. Mag er blijdschap zijn om ons bestaan. Wij kijken soms zo klein naar de dag van gisteren en naar de zorgen van de dag van morgen. De Bijbel leert ons groter te kijken: verder terug, naar de diepte van het kruis, en verder vooruit, naar de komst van het Koninkrijk. Ons leven is door Jezus Christus vanuit het kruis een opgaande lijn. Die lijn loopt regelrecht de hemel in.

Zo bemoedigt Petrus tenminste de gemeenten in zijn brief, waaruit we ook lazen: ‘Geprezen zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus,  Die ons, overeenkomstig Zijn grote barmhartigheid, opnieuw geboren deed worden tot een levende hoop,  door de opstanding van Jezus Christus uit de doden, tot een onvergankelijke, onbevlekte en onverwelkbare erfenis,  die in de hemelen bewaard wordt voor u.’ Dit gedeelte uit Petrus is het nieuwtestamentische spiegelbeeld van Psalm 124.

Als we die grote lijn niet in het oog houden, ja, dan ga je twijfelen. De aanwezigheid en hulp van de HEERE is niet altijd zo gemakkelijk aan te wijzen in je eigen leven. De gebeurtenissen in je leven zijn soms helemaal niet te plaatsen in de leiding en trouw van de HEERE. In de tijd dat Petrus zijn brief schreef werden de christenen vervolgd. ‘U wordt bedroefd door allerlei verzoekingen’, schrijft Petrus. En: ‘U ziet Hem nu niet’. Dat kan inderdaad zo zijn. En voor Israël is het ook zo geweest. Psalm 124 zongen ze met grote opluchting en blijdschap na de terugkeer uit ballingschap. Maar, denk je dan, waar was God dan in Auschwitz, tijdens de Holocaust? En waar is God als ik ziek wordt? Dat zijn inderdaad onmogelijke vragen. Maar ons geloof hangt niet aan dat soort momenten. Hangt er niet van af. ‘Onze hulp is in de Naam van de HEERE, die hemel en aarde gemaakt heeft.’

De Naam, HEERE, Jahweh, ‘Ik ben die Ik ben.’ Majesteitelijk en soeverein. Schepper van hemel en aarde. En tegelijk: ‘Ik ben er echt. Ik ben er bij.’ God met ons in Jezus Christus. In kruis en opstanding.

Dat staat als een huis. Daar zak je nooit doorheen. Omdat Hij ons leven en bestaan vangt in zijn liefdevolle handen.

Niet dat dat vanzelf gaat. Psalm 124 is een opwekking om het te zeggen, te geloven, daarvoor te gaan staan. Deze woorden over te nemen en je eigen te maken. Het mee te bidden met en voor Israel. Zingen is in de Bijbel niet altijd het uiten van je geloof, gevoel en ervaring, maar zoals hier soms ook het innen van het geloof, het je toe-eigenen wat iemand anders je voorhoudt, voorzegt, voorbidt. Misschien herken je dat wel. Dat je soms gewoon moet beginnen met zingen en muziek maken, en het gevoel er dan vervolgens bij kan komen. Zelfs had je de woorden niet gevonden, ze worden je gegeven.

Binnen het Jodendom kent men daarom ook vele vaste gebeden. Onder andere de psalmen. Bidden is niet alleen maar iets aan God vragen, maar je voegen in de vele eeuwen aanbidding en lofprijzing. Geloven doe je op de schouders van het voorgeslacht, door de generaties heen. Je hoeft niet op eigen benen te staan, maar mag het doen met hoe dichters vanaf David het gezegd hebben en geloofd hebben. Voor ons is dat soms wat moeilijk mee te maken, wij leggen veelal de nadruk op het persoonlijke van het geloof, het individuele, de eigen ervaring. Maar zien we de gevolgen daarvan niet om ons heen, en in ons eigen leven: Wij zitten vaak helemaal niet zo ‘op toonhoogte’, de lofzangen komen niet gemakkelijk van onze lippen. Wij komen niet uit onszelf en uit eigen beweging naar de kerk om de verering van de HEERE, de God van Israël, gaande te houden.

Dat heeft Israël zelf ook altijd al moeite gekost, en kost nog steeds moeite. Een groot deel van de Joden die in Israël wonen is geseculariseerd. Doet niets meer met het geloof in God. Net als in Nederland. Als wij vandaag Psalm 124 lezen en zingen, dan zingen en bidden wij dat ook met het oog op hen, dat Israël de lofzang op hun God niet zal vergeten, en daarmee hun afkomst én hun toekomst.

En ook met het oog op onszelf. Dat wij ons leven weer durven beleven als geleid en gedragen door de HEERE zelf. Dat we soms ook heel concreet durven benoemen en het zeggen: Dit heeft de HEERE voor mij gedaan! Hierin zie ik Zijn goedheid. Als je een opleiding volgt en werk vindt dat bij je past, mag je daarin de hand van God zien. Als je een levenspartner vindt en kinderen ontvangt, dan is dat Gods genade. In de rust en veiligheid van ons dorp en deze kerk, vinden wij de beschutting van de Allerhoogste. In de liefde van de mensen die ons omringen, zien we de spiegeling van Gods liefde. En ook als we door de diepte moeten door tegenslag, en ziekte, dan zijn we geroepen om te belijden dat dit de weg is die God met ons wil gaan.

Al kun je dat bijna niet over je lippen krijgen. Klamp je er aan vast. Want dát vergeten, dat haalt de blijdschap uit het leven weg. De blijdschap te bestaan. De opluchting dat het ergste achter de rug is. Dan komen we terecht in een wereldbeschouwing die bepaalt wordt door het toeval. Dan zien we eerder een neergaande lijn in de wereld. En dan verliest ons eigen leven doel en richting. Hoe erg het ook nog kan zijn en worden, de weg loopt omhoog. Echt. Want ‘Onze hulp is in de Naam van de HEERE, Die hemel en aarde gemaakt heeft.’

God, laat het leven van Israël, laat ons leven een lied van opgang zijn. Geloofd zij de HEERE!

Amen

Een frisse start (Advent met psalm 101)

Preek over Psalm 101, gehouden in Everdingen.

Pieter de Grebber – Koning David in gebed (ca. 1640)

 

Gemeente van Jezus Christus,

Bij elk nieuw begin ga je er met frisse moed tegenaan. Zo is een mens. Zo ben ik, zo zijn jullie en u. Bij de start van een nieuw schooljaar neem je je voor je huiswerk iets meer te plannen en op tijd af te hebben. Je neemt je voor op tijd van huis te gaan als je een eind moet fietsen. Je neemt je voor op te letten in de klas. Want je hebt vorig jaar gemerkt dat het niet zo lekker liep, dat je ouders en de school op je mopperden. Zo’n negatieve houding wil je voorkomen.

Bij de start van het nieuw voetbalseizoen staan de scorelijsten weer op nul. Alle partijen maken een nieuwe start. Als team nemen jullie je voor om dít jaar strak samen te gaan spelen. Geen eenmansacties, maar overzicht bewaren en overspelen. Misschien spreek je dat wel echt met elkaar af.

Bij elk nieuw begin worden er beloften gedaan. Aan jezelf, of aan iemand anders. Denk ook maar aan een huwelijk. Écht een nieuw begin, een nieuwe levensfase die begint met een plechtige belofte in het gemeentehuis en hier in de kerk. Waar de man geacht wordt ‘ja’ te zeggen op de vraag: ‘Belooft u haar dat u haar nooit zult verlaten, haar lief zult hebben en trouw voor haar zult zorgen zoals een trouw en godvrezend man aan zijn wettige vrouw verschuldigd is?’ En de vrouw: ‘ Belooft u hem dat u hem zult dienen en helpen, hem nooit zult verlaten, heilig met hem zult leven, hem trouw zult blijven en hem in alles vertrouwen, zoals een gelovige en trouwe vrouw haar wettige man verschuldigd is overeenkomstig het heilig evangelie?’

Prachtige woorden. Grote woorden ook. Elk nieuw begin is beginnen met beloften en verwachtingen. Een nieuwe verkiezingscampagne van politieke partijen begint met allerlei verkiezingsbeloften. Een nieuwe regering bent met een regeringsverklaring waarin al hun mooie plannen en ideeën staan.

Maar wat komt daarvan terecht? Die vraag bekruipt je ook bij Psalm 101 die we vandaag samen lezen. Psalm 101 is óók een regeringsverklaring. De belofte van een nieuwe koning in Israël in Jeruzalem. De eed die hij aflegt bij de aanvaarding van zijn koningschap. In vers 6 staat namelijk: ‘Mijn ogen zijn gericht op de trouwe mensen in het land, opdat zij bij mij zullen zitten. Wie op de volmaakte weg gaat, die zal mij dienen.’ Het gaat hier over een koning die trouwe mensen selecteert om hem te dienen als minister of ambtenaar of soldaat.

En in vers 8 belooft de spreker ‘allen die onrecht bedrijven,  uit de stad van de HEERE uit te roeien.’ De stad van de HEERE is geen andere stad als Jeruzalem. Bovendien zijn de beloften in de eerste plaats ook alleen van toepassing op een koning, want het verdrijven of verbannen van mensen uit die stad, dat kan alleen een koning doen. Een koning was in die tijd ook rechter. Denk maar aan Salomo, die bekend stond om zijn wijsheid in het beslechten van geschillen. Psalm 101 is dus de gelofte die een koning in Israel deed op zijn kroningsdag.

De beloften uit dit lied zijn prachtig. Daar kun je niets van zeggen, vers 2-4:

Ik zal binnen mijn huis wandelen met een oprecht hart.

Ik zal mij geen verdorven praktijkenvoor ogen stellen. 

Ik haat wat de afvalligen doen, hun daden zullen zich niet aan mij hechten.

Het slinkse hart zal ver van mij weggaan, de kwaaddoener zal ik niet kennen.

Er klinkt hoop, energie, enthousiasme in door om er echt wat van te gaan maken. Zoals wij dat ook hebben bij een nieuw begin. Maar wat komt ervan terecht? Soms heb je ruzie gehad met iemand, je legt het bij, je belooft dingen aan elkaar. Maar dan de praktijk… Hoe vaak gebeurt het niet, ook in de kerk, dat er boosheid ontstaat tussen mensen. Door miscommunicatie, elkaar verkeerd begrijpen of niet begrijpen, teleurgestelde verwachtingen. Nadat dit allemaal uitgesproken is, moet je weer samen verder, maar hoe doe je dat? Kun je dat zelf wel? Of heb je daar God voor nodig?

De psalm steekt op dat niveau van God in: ‘Ik zal zingen van goedertierenheid en recht, voor U zal ik psalmen zingen, HEERE. Ik zal verstandig handelen, op de volmaakte weg. Wanneer zult U tot mij komen?’ De koning in Israel is zich bewust van het feit dat hij namens God op de aarde mag regeren. Als een soort plaatsvervanger. De goedertierenheid, dat is verbondstrouw, en het recht, dat is het fundament van het koningschap. Dat zijn dingen die bij God horen. Die God schenkt en uitbesteed aan de koning.

Dat zinnetje ‘Wanneer zult U tot mij komen?’ kun je horen als: Ik mag nu nog namens u regeren, maar eenmaal zal ik het koningschap moeten terugleggen in Uw hand. Als je dat zó hoort, dan wordt het wel heel herkenbaar en komt het ook dichtbij. ‘Wanneer U komt’. Ja, dat weten wij ook dat God eenmaal komt. Daar staan we in de Adventstijd bij stil. Vorige week hoorden we in de preek over psalm 96 dat daar al vrolijk naar uitgekeken wordt. Naar dat God komt om de wereld te regeren in billijkheid, gerechtigheid en waarheid.

Maar kon u met die verwachting, die blijdschap en vrolijkheid meekomen? Of mag het wat u betreft nog wel even duren op deze wereld? Als je zo die gelofte van deze koning leest, dan denk je: Nou, God mag dan een goede koning zijn. Dit kan er ook best mee door. Als in de tussentijd zó geregeerd wordt zoals deze koning belooft, dan hoef je op God niet meer zo te wachten. En dat is precies zoals wij denken over de komst van God naar deze wereld. We hebben het goed. ‘Ik mag niet klagen’, zeg je dan bescheiden.

God mag dan prachtige beloften aan ons geven in de Bijbel, voorlopig zien we van Hem erg weinig, en des te meer van alles wat wij met onze eigen handen voor elkaar gekregen hebben. Ons land heeft sinds de Tweede Wereldoorlog een enorme ontwikkeling en welvaartsgroei laten zien. En dat kwam niet door een bovennatuurlijk ingrijpen van God, daar hebben we gewoon met z’n allen keihard aan gewerkt.

Het komt omdat wij in een stabiele samenleving leven, waar rechten gelden, waar weinig corruptie is, we zetten goede scholen neer en investeren daarin. De zorg in ziekenhuizen wordt nog elk jaar beter. Als je hard werkt, kun je een goede boterham verdienen en dan houdt je nog geld over voor leuke dingen ook.

De gedachte bekruipt je: Waarom zou God nog moeten komen? Waar hebben we een Messias en Redder voor nodig? We redden onszelf wel… En zo leek het in Israel in het begin ook te gaan. Elke volgende koning begon met nieuwe moed en deze belofte aan zijn regering. Met vele koningen ging het goed. Het land bloeide, de welvaart nam toe. Vijanden werden verslagen. Elke koning was een nakomeling van David, de man naar Gods hart, elke nieuwe generatie droeg de Davidskroon.

Maar als u de boeken Koningen en Kronieken wel eens doorgelezen hebt – en als je die niet kent, moet je dat vanmiddag maar eens doen – weet je ook dat het allemaal zó rooskleurig niet was. Want er werden ook afgoden gediend. Uiterlijk liep het allemaal wel, maar innerlijk? Onze tijd is daarin niet anders. Verkiezingsbeloften zijn prachtig, het welvaartsniveau is uitstekend, problemen worden gezien als uitdagingen, die proactief worden opgepakt. Dingen die niet goed gaan, formuleren we als kansen. Ja, organiseren en rapporten schrijven kunnen we als de beste in Nederland. In Israel volgde zuiveringsactie op zuiveringsactie om de afgoden het land uit te krijgen, maar het mocht uiteindelijk niet baten. De dynastie van David werd gebroken, het land viel in handen van Babylonië. Geen nakomeling van David meer op de troon.

Ze hebben het in Israël niet gered. En bij ons is het niet anders. Toen we het goed voor elkaar dachten te hebben, brak de economische crisis uit. Toen je een gelukkig huwelijk dacht te hebben, en toch bezweek je voor de verleiding van overspel. Toen je een nieuwe start gemaakt dacht te hebben na een ruzie, merkte je na een paar keer al weer nieuwe stekeligheden. Hoe komt dat? Hoe komt het dat elk nieuw begin van ons mensen, elk aanvankelijk enthousiasme, verwachtingen wekt die je niet waar kunt maken? Hoe komt het dat we onszelf niet kunnen redden?

Dat zit toch in dat zinnetje: ‘Wanneer zult U tot mij komen’?  Dat gaat verder als: de HEERE komt naar de wereld. Of: de HEERE komt naar Everdingen. Om te kijken of ze het daar een beetje goed geregeld hebben. Nee, de Bijbelse verwachting gaat véél verder dan dat: ‘Wanneer zult U tot míj komen?’ Tot mij. Daar gaat advent over. Zo persoonlijk wordt het. ‘Ik zal binnen mijn huis wandelen met een oprecht hart.’ En daar zit hem de kneep. God kijkt verder dan onze welvaart, God kijkt verder dan onze goede prestaties. Hij komt voor jou zelf, voor uzelf. Dan gaat het om de zuiverheid van ons hart. De reinheid van ons leven, van onze gedachten. Niet alleen om de openbare dingen, maar hoe wij zijn achter onze voordeur. De Nederlandse overheid heeft daar niets over te zeggen, maar God wel.

En daar zit het mis of gaat het mis. Ik zou de woorden van Psalm 101 niet na kunnen zeggen. U wel? ‘Ik zal binnen mijn huis wandelen met een oprecht hart. Ik zal mij geen verdorven praktijken voor ogen stellen’. Wat je ook mag geloven en beloven. Hoe vaak je ook overnieuw begint met dat te doen. Elk nieuw begin met dát als doel is tot mislukken gedoemd. Wat gebeurt er als God vandaag bij jou voor de deur staat? Dat is advent. Maar ja, is dan de andere optie om maar helemaal geen goede voornemens te maken? Om dan maar niets te beloven? Om helemaal geen nieuw begin te maken, maar met de armen over elkaar te gaan zitten wachten op de komst van God?

U vraagt zich misschien af: Hoe heeft deze psalm ooit in de Bijbel terecht kunnen komen? Dat is dan toch baarlijke nonsens? De koning die deze belofte durft uit te spreken maakt zich dan toch schuldig aan kiezersbedrog?

Dat zou zo zijn als dat éne zinnetje ‘Wanneer zult U tot mij komen?’ er niet in had gestaan.  Dat is niet zomaar een nuchtere vraag, nee in de psalmen wordt wel vaker ‘Wanneer!’ geroepen en dat is altijd in klaagpsalmen in de betekenis: Hoe lang nog! Psalm 13 bijvoorbeeld: ‘Hoelang nog, HEERE? Zult u mij voor altijd vergeten?’ Psalm 101 is daarmee dus niet een psalm van zelfvertrouwen, maar een psalm vol verlangen om deze weg van oprechtheid en gerechtigheid te gaan, maar in de wetenschap dat dat niet zál gaan zonder dat de HEERE tot je gekomen is.

En daarin staat Psalm 101 ook niet op zichzelf. De 150 psalmen in ons psalmboek staan namelijk niet zomaar in willekeurige volgorde. Er is over nagedacht door degene die de psalmen gebundeld heeft welke psalmen hij bij elkaar zette. Zo is er een onderverdeling in 5 boeken binnen de psalmen. Boven psalm 90 vindt u dat ook in de HSV, daar staat boven: Boek 4 (psalm 90-106). De psalmen in deze verzameling die kernmerken zich door éénzelfde thema, namelijk het koningschap.

Heel bijzonder is het om als je het psalmenboek doorleest ook mee te leven met de historische geschiedenis van Israel. De eerste drie psalmboeken zingen over het leven van het volk met God, het leven van de gelovige met God, maar dan in boek 3 gaat het over de teloorgang, de ondergang van het koninkrijk Juda, de val van Jeruzalem en de tempel. Lees psalm 89 vers 39 en 40: ‘Maar Ú hebt hem verstoten en verworpen, U bent verbolgen geworden op Uw gezalfde. U hebt het verbond met Uw dienaar tenietgedaan, U hebt zijn diadeem ontheiligd en op de aarde geworpen.’

Dat gaat over het verbond met David, de diadeem van zijn nakomeling wordt vertrapt op de aarde. Dat was gekomen omdat Israël steeds meer was gaan lijken op aardse koninkrijken met een koning die regeerde om de macht. Psalm 90 tot 106 bieden dan een nieuw begin. Nu er geen aardse koning meer is in Israël, gaat men weer denken aan die hemelse Koning, die van eeuwigheid af regeert. Men gaat herbronnen zoals dat zo mooi heet. Terug naar de bron. ‘Waar was het allemaal ook al weer mee begonnen. O ja, de HEERE regeert.’ En zegt, psalm 100: Weet dat de HEERE God is; Hij heeft ons gemaakt – en niet wij -. … Zijn goedertierenheid is voor eeuwig, Zijn trouw van generatie op generatie.’

En vanuit die trouw van God, komt dan ook een nieuw verwachting op. Niet: wíj gaan het wel eens eventjes weer herstellen. Maar: God moet maar een nieuw begin maken. Zo las men het in de profetie van Jesaja:

Want er zal een Twijgje opgroeien uit de afgehouwen stronk van Isaï, en een Loot uit zijn wortels zal vrucht voortbrengen. Op Hem zal de Geest van de HEERE rusten: de Geest van wijsheid en inzicht, de Geest van raad en sterkte, de Geest van de kennis en de vreze des HEEREN.

Er zal een nieuwe gezalfde koning komen, uit de stronk van Isaï, dus uit het geslacht van David. Hij zal gezalfd zijn met de Geest van de HEERE. En gezalfde, dat is in het Hebreeuws: Messias. ‘Wanneer zult U tot mij komen!’ Die hebben wij nodig! Die Messias! Niet dat wíj keer op keer een nieuw begin maken. Maar dat God zelf een nieuw begin maakt. En dan snappen wij psalm 101. Dat is geen grootspraak van een mens. Dat is regering van de Messias. Het komt precies overeen met Jesaja 11 waar wij lazen:

Hij zal niet oordelen naar wat Zijn ogen zien en Hij zal niet vonnissen naar wat Zijn oren horen. Hij zal de armen recht doen in gerechtigheid en de zachtmoedigen van het land zal Hij met rechtvaardigheid vonnissen.

Geen mens maakt dat waar. Alleen de Messias maakt dat waar. Op die verwachting is Psalm 101 gebaseerd: ‘Wanneer zult u tot mij komen!’

De psalm wordt gelegd op de lippen van een koning, een koning die grote beloften doet, maar in het besef die alleen wáár te kunnen maken als dit nieuwe begin, als deze nieuwe belofte gedragen wordt, wáárgemaakt wordt door God zelf, door de komende Messias. Het is een schreeuw van verlangen. Een roep naar God dat dít is zoals het goed is, maar dat dít ook onmogelijk is zonder Zijn nieuwe begin in het hart.

In de psalm wordt een uiterlijke en innerlijke reinheid beschreven die aantrekkelijk werkt, dat een ideaal is. Advent is roepen naar de hemel: ‘Wanneer komt u tot mij!’ Omdat je weet dat hoe je ook je best doet, dat die innerlijke zuiverheid niet verkrijgbaar is. Maar dat dat wel iets is waar je naar verlangt.

Advent gaat de hele wereld aan. Zo hoorden we vorige keer. De HEERE regeert, dat is een feit, dat moet iedereen weten. Alle volken vallen onder Zijn heerschappij. En dat is goed om te weten. Dat de wereldpolitiek en de grote wereldproblemen van honger en armoede en onrecht bij God in de peiling zijn. En dat de komst van de Messias er is om daaraan een einde te maken, om op aarde de heilsstaat te vestigen van Gods heerschappij. Dat is het uiterlijke, het grote, het majesteitelijke. Een prachtig visioen. Maar soms ook zo ver van je bed.

Maar advent gaat ook jou aan, ook u. Want God wil niet alleen de grote problemen aan pakken, maar begint veel dichterbij in ons persoonlijk leven. Als God een nieuw begin maakt in deze wereld, dan begint Hij heel klein. Met een baby in een kribbe in Bethlehem. Met een groepje volgelingen om zich heen in de heuvels van Galilea, in een scheepje op het meer. God ziet daarbij u niet over het hoofd. Advent wil juist zeggen: God komt, Hij komt tot u, tot jou. Want Hij weet dat als er ergens een nieuw begin gemaakt moet worden, dat dat dan in jouw en mijn hart moet zijn. Want daar zijn ‘verdorven praktijken’ in een ‘slinks hart’, bij ons wordt de naaste in het geheim gelasterd, geroddeld. Wij hebben hoogmoedige ogen en een trots hart. Er is bedrog, er zijn leugens. Zomaar wat dingen uit de psalm, die actueel genoeg zijn…

En de enige die daar in de kern iets aan kan doen, die daar een ommekeer in kan brengen, bekering, nieuw leven, een nieuw begin, dat is Jezus Christus. Advent dat is de periode van verlangen naar die zuivering en reiniging. Kerst is Jezus Christus in de wereld, dat was eenmalig, dat is een feit, maar we vieren het uit het verlangen naar Jezus Christus in uw hart. Want daar wil Hij komen. Om Zijn nieuwe begin te maken.

Te vaak denken wij nog het wel zelf te redden op deze wereld. Te vaak komen we weg met mooie woorden. En het is soms ook wel heel gemakkelijk om eens een oogje dicht te knijpen. De verleiding is groot om die komst van de Messias nog even voor ons uit te schuiven. Aan de ene kant voel je misschien wel dat verlangen naar zuiverheid, maar dat wil niet zeggen dat de zonde soms ook niet heerlijk is. En het verlangen om je eigen boontjes te doppen en je eigen weg te gaan dat is zo sterk.

Wanneer zult u tot mij komen? Ja, wisten we dat maar. Wanneer Jezus gaat verschijnen om die koningsgelofte van Psalm 101 volledig ten uitvoer te brengen. En Hij belooft ook zelf dat te gaan doen. In Matheus 24 hebben we gelezen dat de Zoon des Mensen gaat komen. Op welk moment, dat is een verrassing. Als een dief in de nacht zegt Jezus. Dan zal ik er zijn. Dan sta ik zomaar bij je op de stoep.

Je kunt het vergelijken met de belastingdienst die zomaar een inval kan doen bij een bedrijf om te zien of ze de boeken en administratie op orde hebben. Of de inspectie van de gezondheidszorg die de hygiëne van een ziekenhuis komt controleren. Dat doen ze natuurlijk onaangekondigd. Misschien doet je docent het op school ook wel zo. Plotseling een huiswerk controle, onaangekondigd, om te zien of je de opgaven gemaakt hebt. Dat kondig je niet van te voren aan, omdat je juist wilt dat iedereen er altijd klaar voor is.

Zou je een controle van te voren weten, ja dan ga je vlak van te voren even alles in orde maken, en dat is nu net níet de bedoeling. Zo waarschuwt Jezus ons ook: ‘Wees dan waakzaam, want u weet niet op welk moment uw Heere komen zal.’ en verderop: ‘Weest ook u daarom bereid, want op een uur waarop u het niet zou denken, zal de Zoon des Mensen komen’. In de gelijkenis die Jezus vertelt is dan een slaaf die bij zichzelf denkt: ‘Ach, mijn heer blijft nog lang weg’ en er lekker op los leeft. Het gevolg daarvan doet niet onder voor het uitroeien van de goddelozen in de psalm, ook hier zegt Jezus: ‘dan zal de heer komen en hij zal hem in stukken houwen en hem doen delen in het lot van de huichelaars; daar zal gejammer zijn en tandengeknars.’

Wanneer zult u tot mij komen? Ja, dat is dé adventsvraag. Maar dat begint vandaag hier in de kerk. Waar Jezus Messias als de levende Heer aanwezig is door Zijn Geest. Om in uw leven een nieuw begin te maken, uw leven te zuiveren en te reinigen. Elke zondag een nieuw begin. Zodat wij óók een nieuw begin kunnen maken met mensen die ons tegen vallen of ons boos maken. Zodat wij ons huis en onze omgeving kunnen reinigen van dingen die niet passen bij een leven als christen. En dat kan ook simpelweg onze boekhouding zijn. Of ons gedrag. Degene die Zijn beloften waar maakt, dat bent niet u of ik, dat is Jezus Christus, onze Messias. Een nieuw begin, meezingen met psalm 101 zelfs, dat is dan geen hoogmoed meer, maar verlangen. Verlangen naar zuiverheid. Verlangen naar reinheid. Verlangen naar de komst van de Messias. Wereldwijd, maar vooral in je eigen leven.

Wanneer zult u tot mij komen?

Amen